De staat van de persoon is voor een deel een “staat in de natie” (denk aan de nationaliteit, die bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt), maar is ook een “staat in de familie”. Een familie omvat een aantal personen die tot elkaar in een rechtsverhouding staan door afstamming, door het afsluiten van een huwelijk of een of andere samenlevingsvorm, of door adoptie, en waaraan het recht gevolgen verleent. Familieleden hebben ten aanzien van elkaar rechten en plichten. Hoe komen die banden nu tot stand en wat zijn de juridische gevolgen?
A. Afstamming
a. Begrippen
Het begrip afstamming is uitermate belangrijk omdat het verwijst naar het concept familie, dat aan de basis ligt van heel wat persoonlijke en vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen zoals het ouderlijk gezag, alimentatie, erfrecht enz. Afstamming gaat in het bijzonder over de bloedverwantschap die er bestaat tussen de persoon die verwekt en diegene die verwekt wordt. Hoewel deze begripsomschrijving wijst op een biologische band, kunnen ook oorspronkelijke afstammingsbanden worden gevestigd zonder dat er een genetische band tussen ouder en kind bestaat. Het is belangrijk om erop te wijzen dat wat in de wet wordt omschreven als een juridische afstamming niet noodzakelijkerwijze correspondeert met de biologische afstamming. Het is mogelijk om een juridische afstamming te hebben zonder dat deze overeenstemt met de biologische werkelijkheid. Tegelijk is niet elke biologische afstammingsband ook juridisch vastgesteld. De juridische ouder en de biologische ouder zijn dus niet altijd dezelfde.
Bloedverwantschap verbindt personen op grond van afstamming. Dat is de band tussen personen die van elkaar afstammen (bloedverwantschap in de rechte lijn) of een gemeenschappelijke stamouder hebben (bloedverwantschap in de zijlijn). Je hebt dan ook dezelfde familie. Bloedverwanten in rechte lijn zijn personen die van elkaar afstammen (kind – ouder – grootouder – overgrootouder). Bloedverwanten in rechte opgaande lijn zijn ascendenten. Bloedverwanten in rechte neerdalende lijn zijn descendenten. Descendenten is dus een synoniem voor wat we in de volksmond “afstammelingen” noemen. Wanneer je niet van elkaar afstamt, maar wel een gemeenschappelijke voorouder hebt, spreekt men over bloedverwanten in de zijlijn of collateralen (broers, zussen, ooms, tantes, grootooms …). Volle broers en zussen hebben twee gezamenlijke ouders, halfbroers en -zussen hebben slechts één gemeenschappelijke ouder.
De afstand tussen bloedverwanten wordt bepaald door het getal van de generaties. Elke generatie wordt een graad genoemd. In de rechte lijn zijn er zoveel graden als er generaties zijn. In de zijlijn wordt de graad bepaald door het aantal generaties opklimmend van de ene bloedverwant naar de gemeenschappelijke ouder en vervolgens neerdalend van deze laatste tot aan de andere bloedverwant. Hierdoor staat een broer in de tweede graad, een oom in de derde graad en een neef in de vierde graad. Bloedverwantschap heeft gevolgen op vlak van de naam, de nationaliteit, het erfrecht, het huwelijksvermogensrecht enz.
Aanverwantschap daarentegen verbindt een persoon met de bloedverwanten van zijn echtgenoot (schoonouders, schoonbroers) en met de echtgenoten van zijn bloedverwanten (schoonkinderen). Aanverwantschap vloeit enkel voort uit een huwelijk en niet uit (feitelijke of wettelijke) samenwoning. De lijnen en de graden bij aanverwantschap zijn dezelfde als bij bloedverwantschap. Er wordt geen graad meegeteld voor het huwelijk waardoor de aanverwantschap ontstond. Een schoonvader is dan ook een aanverwant in de eerste graad, schoonbroer en schoonzuster in de tweede graad. Aanverwantschap heeft geen gevolgen voor het erfrecht of het ouderlijk gezag.
Het afstammingsrecht heeft in België een grote evolutie ondergaan. Deze grote evolutie was het gevolg van het arrest Marckx van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 1979 en de aanpassing van de wetgeving die daarop volgde. Vroeger maakte het Belgische recht een onderscheid tussen wettige (binnen het huwelijk geboren) kinderen en onwettige kinderen (buiten het huwelijk geboren). In het arrest Marckx had het Hof beslist dat dit onderscheid discriminatoir was en onder meer in strijd was met artikel 8 van het EVRM, de bescherming van het gezinsleven. Als een gevolg hiervan werden de afstammingsregels gewijzigd.
b. Wat is de basis van afstamming?
Onze Belgische Afstammingswet vertrekt van de biologische afstamming langs moederszijde en langs vaderszijde. Terwijl op het ogenblik dat een kind geboren wordt, de vrouw die van het kind bevalt als moeder kan worden aangewezen, kan de man die het kind verwekt heeft niet met zekerheid worden bepaald. Als gevolg hiervan kent het huidige recht inzake de vaststelling van de afstamming van moederszijde bij ons een eenheidsregeling: die geldt voor alle kinderen, geboren binnen of buiten het huwelijk. Voor de vaststelling aan vaderszijde geldt er een verschillende regeling, naargelang het kind uit een gehuwde, of uit een ongehuwde vrouw is geboren. Sinds 2015 bestaat er in België ook een regeling voor het meemoederschap, die grotendeels parallel loopt met de regels voor het vaderschap. De grondslag voor het meemoederschap is echter niet de genetische band met de meemoeder, maar wel haar huwelijk met de moeder of haar toestemming tot de medisch begeleide voortplanting. Er bestaat geen gelijkaardige regeling inzake meevaderschap.
i. Vaststelling moederschap
Er zijn drie verschillende manieren waarop een afstamming langs moederszijde kan worden vastgesteld. Het eerste principe is de vaststaande afstamming van moederszijde: de vrouw die van het kind bevalt, moet als moeder van het kind in de geboorteakte worden vermeld. Doordat de naam van de moeder in de geboorteakte moet worden vermeld, komt de afstamming langs moederszijde tot stand. De moeder is dus altijd zeker. Er is een vermoeden dat de vrouw die als moeder in de geboorteakte wordt vermeld, ook bevallen is van het kind wiens geboorteakte haar identiteitsgegevens vermeldt. De bevallen vrouw wordt juridisch moeder van het kind, ongeacht de wijze van conceptie of de gebruikte voortplantingstechniek (bv. ivf of embryodonatie waarbij zijzelf noch haar partner genetisch materiaal hebben geleverd).
De draagmoeder is een vrouw die een kind ter wereld brengt voor een ander persoon, de wensmoeder, waarbij het genetische materiaal afkomstig kan zijn van de opdrachtgevers, van de draagouders of van donors. Draagmoederschap is de dag van vandaag nog altijd niet juridisch geregeld in België en de draagmoeder is naar Belgisch recht dan ook de juridische moeder, omdat zij van het kind bevalt. Een draagmoederschapscontract kan aan de vaststaande afstamming aan moederszijde dan ook niets veranderen.
Daarnaast is het ook nog in uitzonderlijke gevallen mogelijk het kind te erkennen (bv. de vrouw die in het buitenland anoniem bevalt, is niet vermeld in de geboorteakte of bv. bij vondelingen).
Als er helemaal geen afstamming vaststaat, noch van rechtswege, noch via erkenning, kan de ouder of het kind een vordering tot onderzoek van het moederschap instellen en kan het moederschap gerechtelijk worden vastgesteld.
ii. Vaststelling vaderschap
De vaststelling van het vaderschap is heel wat moeilijker. Ook hier bestaan er drie manieren, maar er is wel een verschil al naargelang het kind binnen of buiten het huwelijk wordt geboren en/of verwekt is. Binnen het huwelijk speelt de vaderschapsregel. Buiten het huwelijk kan het vastgesteld worden zowel door erkenning of door een gerechtelijk onderzoek naar het vaderschap.
Er kunnen zich vier situaties voordoen:
1) De man is gehuwd met een bevallen vrouw.
Dan geldt het vermoeden dat de echtgenoot van moeder de juridische vader is, zelfs indien hij niet de biologische vader zou zijn (dit noemen we de vaderschapsregel). In dat laatste geval kan de echtgenoot van de moeder zijn juridisch vaderschap betwisten. Ook de biologische vader van het kind, die door toepassing van de vaderschapsregel het kind niet (of slechts in bijzondere gevallen) kan erkennen, kan het vaderschap van de echtgenoot betwisten. Een kind dat geboren is binnen de 300 dagen na de nietigverklaring of ontbinding van het huwelijk wordt gelijkgeschakeld met een kind dat tijdens het huwelijk geboren wordt. Tenzij de echtgenoten de vaderschapsregel alsnog willen handhaven via een gemeenschappelijke verklaring bij de burgerlijke stand uiterlijk op het ogenblik van de geboorteaangifte, geldt deze regel niet meer als de kinderen wel geboren zijn tijdens het huwelijk, maar de echtgenoten reeds 300 dagen op afzonderlijke adressen waren geregistreerd of bezig waren met de voorbereidingen van de echtscheiding. Het is ook mogelijk dat de periode waarin de moeder zwanger is, binnen meer dan één huwelijk valt. Er is dan een vaderschapsconflict. Als een kind geboren wordt binnen de 300 dagen na ontbinding van het huwelijk en nadat een nieuw huwelijk werd aangegaan, dan zal zowel de nieuwe echtgenoot als de vroegere de vader zijn in het kader van de vaderschapsregel. De nieuwe echtgenoot wordt dan als vader beschouwd.
2) De biologische vader is niet gehuwd. De moeder is niet gehuwd.
De toepassing van de vaderschapsregel blijft beperkt tot gehuwde gezinnen en kan niet uitgebreid worden tot personen die feitelijk als man en vrouw samenleven of wettelijk samenwonen. Wanneer het vaderschap niet vaststaat volgens de vaderschapsregel, en het kind dus buiten het huwelijk is geboren, kan het vaderschap enkel worden vastgesteld via erkenning of bij vonnis. Bij erkenning is er een vrijwillige manier van vaststelling van de afstamming: er is bereidwillige medewerking van de man die een afstammingsband met het kind wenst. De erkenner stelt immers een rechtshandeling: de erkenning is een bewuste handeling die de vaststelling van een juridische afstammingsband beoogt. De man die een kind wil erkennen, moet geen enkel bewijs leveren dat hij de biologische vader van het kind is (de erkenning uit welwillendheid tegenover de moeder is volkomen geldig). De gerechtelijke vaststelling is de gedwongen manier: je moet dus naar de rechtbank stappen voor een vordering tot onderzoek naar het vaderschap. Dit gebeurt dan tegen de wil van de man wiens afstamming moet worden vastgesteld. Dit zal vaak het geval zijn wanneer de vermeende biologische vader het kind niet wil erkennen.
3) De biologische vader is gehuwd met een andere vrouw en heeft een kind bij een ongehuwde moeder.
Indien een gehuwde man het kind wenst te erkennen bij een ongehuwde moeder betekent dat noodzakelijkerwijze dat hij overspel bekent. Het (oud) Burgerlijk Wetboek schrijft dan voor dat de echtgenote van de erkenner op de hoogte moet worden gebracht van deze erkenning.
4) De moeder is gehuwd met een man die niet de biologische vader is.
Onder bepaalde voorwaarden kan de biologische vader juridische vader worden van een kind van hem dat in een ander gezin opgroeit. Dit kan niet zomaar, want dit kind heeft reeds een juridische vader, nl. de echtgenoot van de bevallen vrouw. Daarom dient de beweerde vader een dubbele vordering in te stellen: enerzijds om het vaderschap van de echtgenoot van de bevallen vrouw te betwisten (het vermoeden tot vaderschap zal teniet worden gedaan indien men kan bewijzen, bv. door een DNA-onderzoek, dat betrokkene niet de biologische vader is) en anderzijds tot gerechtelijke vaststelling van zijn eigen vaderschap. Een dergelijke "2-in-1-vordering” zal maar kans op slagen hebben indien de beweerde biologische vader het kind ook effectief verwekt heeft.
iii. Vaststelling meemoederschap
De regeling tot vaststelling van het meemoederschap van de lesbische partner van de moeder verloopt volgens dezelfde regels en dezelfde drie mogelijkheden als de vaststelling van de afstamming langs vaderszijde:
- Het kind dat wordt geboren tijdens het huwelijk of binnen de 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring van dat huwelijk, heeft de echtgenote van de moeder als meemoeder (vermoeden van meemoederschap).
- Wanneer er naast het moederschap nog geen tweede afstammingsband (vaderschap of meemoederschap) vaststaat, bestaan er twee mogelijkheden:
- Het kind kan erkend worden door om het even welke vrouw (gaat het om de vrouw die haar toestemming gaf tot de medisch begeleide voortplanting die leidde tot de geboorte van het kind, dan kan deze meemoederlijke erkenning naderhand niet succesvol worden betwist).
- Het meemoederschap kan na onderzoek door de rechter bij vonnis worden vastgesteld (gerechtelijke vaststelling van het meemoederschap).
Ook de regels inzake betwisting van het meemoederschap volgen grotendeels dezelfde lijnen als die voor de betwisting van het vaderschap.
c. Gevolgen van de afstamming
Ongeacht de manier waarop een afstamming is vastgesteld, hebben kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en plichten ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten, net zozeer als de ouders dezelfde rechten en plichten hebben ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen. Een overspelig kind heeft dan ook dezelfde rechten als een niet-overspelig kind. De reden hiervoor is dat je een kind niet verantwoordelijk kan stellen voor het overspel van zijn ouders. Een overspelige ouder zal ten overstaan van zijn echtgenoot wel minder patrimoniale rechten hebben dan een niet-overspelige. Een overspelige echtgenoot verliest immers alle huwelijksvoordelen en schenkingen die hem of haar door de andere werden toegestaan.
Het kind krijgt de nationaliteit en de woonplaats van de ouders. De afstamming heeft ook gevolgen voor de naam van het kind (zie hiervoor). Als een persoon overlijdt, zal de erfenis openvallen. De nalatenschap wordt verdeeld onder de wettelijke erfgerechtigden, nl. de bloedverwanten, de echtgenoot en de adoptieve verwanten.
Alle bloedverwanten in de rechte lijn zijn tegenover elkaar onderhoudsplichtig. Deze plicht geldt niet tussen bloedverwanten in de zijlijn. De onderhoudsplicht betekent dat je in het levensonderhoud van een onderhoudsgerechtigde moet voorzien. Hieronder wordt meer verstaan dan wat nodig is om in leven te blijven. Men heeft het over alles wat noodzakelijk is om een menswaardig bestaan te leiden (voeding, kleding, verwarming, huisvesting, ontspanning en medische verzorging). Deze verplichting geldt naar verhouding van de behoeften van diegene die het levensonderhoud vordert en naar verhouding van het vermogen van diegene die het verschuldigd is. Het kind heeft hier recht op zolang het behoeftig is en dus stopt deze verplichting niet bij de meerderjarigheid. Het feit dat een kind beslist om alleen te gaan wonen, beëindigt de verplichting van de ouders niet als dat verantwoord is, bv. wegens familiale spanning of om studieredenen. Of iemand behoeftig is, is een relatieve toestand, die concreet wordt beoordeeld. Zolang de kinderen minderjarig zijn, zijn ouders verplicht hun levensstandaard met hun kinderen te delen. Elk van de ouders draagt bij in verhouding tot zijn aandeel in de samengevoegde middelen voor de gewone en buitengewone (dit zijn kosten die niet gebruikelijk gepaard gaan met het dagelijks onderhoud maar eerder uitzonderlijk, noodzakelijk of onvoorzien zijn) kosten die gepaard gaan met deze onderhoudsplicht. Eventueel kan de rechter de ouders zelfs verplichten om een kindrekening te openen om aan deze verplichtingen te voldoen.
Ouders hebben de plicht om in te staan voor de opvoeding van hun kinderen. Dit betekent dat ze hen de nodige vorming (lichamelijk, geestelijk, zedelijk) moeten geven om als volwassene in het maatschappelijk leven te kunnen functioneren. Zij kunnen ook gehoorzaamheid van hun kinderen afdwingen.
Ouders hebben tevens de plicht in te staan voor de opleiding van hun kinderen. Dit is het verstrekken van scholing. Daar waar de opvoeding eindigt met de meerderjarigheid, loopt de verplichting tot het verschaffen van een opleiding door tot de opleiding voltooid is. Voorwaarde is wel dat de opleiding een normale voortgang kent. Zo werd in het verleden al geoordeeld dat deze plicht niet meer gold voor iemand van 25 jaar die het eerste jaar rechten had gedubbeld en drie jaar criminologie had overgedaan. In dit geval vond de rechtbank dat de normale periode waarbij ouders de kostprijs moeten dragen, was overschreden. De ouderlijke plicht eindigt traditioneel als het kind een einddiploma behaalt, maar er is een duidelijke tendens in de rechtspraak die ouders verplicht om ook voortgezette opleidingen die aansluiten op de afgeronde basisopleiding te financieren, omwille van de grotere kansen op de arbeidsmarkt.
Ouders verwerven ook een vertegenwoordigingsrecht, een beheerrecht en een genotsrecht over de goederen van hun kinderen. Zo is een minderjarige niet handelingsbekwaam en zullen zijn ouders hem of haar moeten vertegenwoordigen voor het stellen van rechtshandelingen. Ouders hebben ook het wettelijk beheer van de goederen van de kinderen. In steeds grotere mate echter hebben de ouders bij handelingen die betrekking hebben op de goederen van de kinderen, de voorafgaande toestemming (een machtiging) nodig van de vrederechter (bv. bij het aanvaarden of verwerpen van een nalatenschap of het vervreemden of aankopen van een onroerend goed). Ouders hebben ook een genotsrecht dat bestaat uit de opbrengst van de goederen van hun kinderen, behalve de opbrengsten van arbeid.
Grootouders hebben een recht om persoonlijk contact met hun kleinkind te onderhouden. Daarenboven kan ook al wie een bijzondere affectieve band met een kind heeft een omgangsrecht claimen, zo bijvoorbeeld de ex-partner van een ouder. Als de partijen het niet eens worden over het omgangsrecht, dan oordeelt de familierechtbank, rekening houdende met het belang van het kind.
C. Adoptie
a. Begrip
Adoptie is een instelling waarbij tussen twee individuen een afstamming wordt teweeggebracht als gevolg van een rechterlijke beslissing (op basis van een vonnis): er wordt een band geschapen die rechtsgevolgen heeft en er ontstaat ouderschap. Geadopteerde kinderen krijgen dan ook net dezelfde rechten als kinderen met een oorspronkelijke afstammingsband. De geadopteerde krijgt bijvoorbeeld de naam van de adoptant. Adoptie was in het begin voornamelijk bedoeld om kinderloze echtparen een erfgenaam te bezorgen. Vandaag is dit meer en meer geëvolueerd tot een volwaardige afstammingsregeling om kinderen zo jong mogelijk te adopteren en op te voeden in het gezin.
Omdat adoptie in het belang van het kind moet gebeuren, wordt dit heel sterk gecontroleerd. Om misbruiken te voorkomen zijn adoptiediensten bijvoorbeeld verplicht onderworpen aan een erkenning door de overheid.
b. Voorwaarden adoptant(en) en geadopteerde
Iedereen kan adopteren. De burgerlijke staat van de adoptant bepaalt maar in heel beperkte mate de mogelijkheid tot adoptie. De adoptant kan een vrijgezel zijn, iemand die gehuwd is of wettelijk of feitelijk samenwonend (in dat laatste geval moet men wel minstens 3 jaar voorafgaand aan het adoptieverzoek permanent en affectief samenwonen), iemand die van tafel en bed of uit de echt gescheiden is, of een weduwe(naar). Ook het geslacht of de seksuele geaardheid van de adoptant of de eventuele partner of echtgenoot spelen geen rol.
De adoptant moet in de regel minstens 25 jaar oud zijn en 15 jaar ouder zijn dan de geadopteerde. Er geldt een bijzondere regel voor de adoptie van een kind door de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner. Er geldt dan een gunstregime dat de adoptant 18 jaar oud moet zijn en 10 jaar ouder dan de geadopteerde. De adoptant (van een minderjarig kind) moet daarnaast een bij wet verplicht voorbereidingsprogramma volgen en geschikt verklaard worden door de familierechter.
Het kind moet altijd minstens twee maanden oud zijn. Dit komt omdat een ouder maar ten vroegste twee maanden na de geboorte zijn toestemming tot adoptie kan geven. Kinderen die ouder zijn dan 12 en geadopteerd zouden worden, moeten hiervoor trouwens zelf hun toestemming geven. Er bestaat geen maximumleeftijdsgrens voor de geadopteerde; ook volwassenen kunnen geadopteerd worden.
c. Soorten adoptie
Naar Belgisch recht zijn er twee soorten adoptie: de (gewone) adoptie en de volle adoptie. Het verschil tussen een gewone en volle adoptie zit in de rechtsgevolgen. De volle adoptie heeft tussen adoptant en geadopteerde volledig dezelfde gevolgen als een oorspronkelijke afstammingsband. De geadopteerde gaat dus als het ware volledig op in de familie van de adoptant. Bij een gewone adoptie daarentegen blijft deze band beperkt tot de relatie tussen de geadopteerde (en diens afstammelingen) en de adoptant alleen. De geadopteerde blijft bij de gewone adoptie ook nog tot zijn eigen oorspronkelijke familie behoren, bij volle adoptie niet. In tegenstelling tot volle adoptie kan gewone adoptie ook om gewichtige redenen herroepen worden. Voor meerderjarigen staat enkel gewone adoptie open; minderjarigen kunnen ofwel gewoon ofwel ten volle geadopteerd worden.
D. Voogdij
De voogdij is een situatie waarbij aan een persoon of instelling de taak opgedragen wordt om in te staan voor een minderjarige die geen enkele ouder meer heeft. De voogd staat dan in voor de persoon en de goederen van een minderjarige. Dit kan nadat beide ouders overleden zijn (het gaat met andere woorden om een weeskind) of omdat geen enkele ouder het ouderlijk gezag kan uitoefenen (beide ouders zijn wettelijk onbekend of in de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen). Het is mogelijk dat de familierechtbank van oordeel is dat het ouderlijk gezag niet meer kan uitgeoefend worden omdat bv. een van de ouders een langdurige gevangenisstraf uitzit.
De voogd functioneert in principe gratis en de voogdij moet vrijwillig worden opgenomen. Ofwel bevestigt de vrederechter de door de ouder(s) aangewezen voogd, ofwel wijst de vrederechter zelf een geschikte voogd aan. De voogd staat zowel in voor de persoon (opvoeding), als voor het beheer van de goederen van de minderjarige. De voogdij eindigt als de betrokkene meerderjarig wordt.