Eén van de voornaamste bronnen van verbintenissen is de overeenkomst. Een overeenkomst of een contract is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan (art. 5.4 BW). Elke overeenkomst is aan het algemeen verbintenissenrecht onderworpen. Boek 5 bevat algemene regels die van toepassing zijn op elke verbintenis, ongeacht de bron ervan (art. 5.138-5.270 BW), tenzij de wet zich daartegen verzet. Dit algemeen regime van de verbintenis is van toepassing op elke bron van verbintenissen en bijgevolg ook op de overeenkomst.
Boek 5 bevat algemene regels voor een contract (art. 5.4-5.124 BW). Dit algemeen contractenrecht regelt de volledige levenscyclus van een overeenkomst en is van toepassing op alle contracten, ongeacht het contracttype, tenzij de wet zich daartegen verzet (art. 5.13 BW). Voor enkele vaak voorkomende contractvormen bevat de wet bijkomende bijzondere rechtsregels die het algemeen contractenrecht aanvullen of wijzigen (zie thema Bijzondere overeenkomsten).
A. Soorten contracten
a. Consensueel, formeel of zakelijk contract
Een contract is consensueel wanneer het tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, die zich juridisch willen verbinden (bv. koop van een broek in een kleerwinkel).
De totstandkoming van een vormelijk of formeel contract vereist het vervullen van bepaalde vormvereisten (bv. notariële akte voor schenking of huwelijkscontract).
Een zakelijk contract komt pas tot stand door de overhandiging van een voorwerp aan een partij (bv. geldlening ontstaat door afgifte van geldsom).
De contractvrijheid laat partijen toe om de totstandkoming van een contract, dat in principe consensueel van aard is (art. 5.28 BW), te laten afhangen van het vervullen van een bepaald vormvereiste of de afgifte van een bepaald goed (art. 5.29 BW). De verkoop van een onroerend goed ontstaat bijvoorbeeld in principe bij de loutere wilsovereenstemming tussen de partijen over de eigendomsoverdracht van het onroerend goed in ruil voor een welbepaalde prijs, ook al zijn de sleutels nog niet overhandigd en is de prijs nog niet betaald (art. 1583 oud BW). Vaak komen partijen evenwel overeen dat de koop (met de eigendomsoverdracht tot gevolg) pas ontstaat bij het verlijden van de notariële akte (het vervullen van de “formaliteit”).
b. Wederkerig of eenzijdig contract
Naargelang één partij een verbintenis aangaat, dan wel alle partijen zich jegens elkaar verbinden, is een eenzijdig contract te onderscheiden van een wederkerig contract (art. 5.6 BW).
Een contract is wederkerig wanneer de partijen over en weer jegens elkaar verbonden zijn (bv. koop van een boek in de winkel).
Een contract is eenzijdig wanneer de ene partij verbonden is jegens een andere, zonder enige verbintenis voor laatstgenoemde (bv. bruikleen van een boek in de bib).
Het onderscheid is onder meer van belang voor de sancties bij niet-nakoming waarover de schuldeiser beschikt (bv. al dan niet mogelijk om eigen prestatie op te schorten).
c. Contract onder bezwarende titel of ten kosteloze titel
Naargelang partijen een voordeel in ruil krijgen, is een contract onder bezwarende titel te onderscheiden van een contract ten kosteloze titel (art. 5.7 BW).
Een contract is onder bezwarende titel wanneer het voor elke partij een voordeel oplevert (bv. koop).
Een contract is ten kosteloze titel wanneer een partij die aan de andere een voordeel verschaft, in ruil daarvoor geen voordeel krijgt (bv. schenking of bruikleen van een boek).
Het onderscheid is onder meer van belang voor het antwoord op de vraag of de schuldeiser die een pauliaanse vordering wil instellen al dan niet het bewijs moet leveren of de derde wist of behoorde te weten dat de handeling de schuldeisers van de schuldenaar zou benadelen (art. 5.243 BW).
d. Vergeldend of kanscontract
Een contract is vergeldend wanneer bij zijn totstandkoming de wederkerige prestaties als gelijkwaardig worden beschouwd (bv. koop van koersfiets voor 1.000 euro). Een contract is een kanscontract wanneer de gelijkwaardigheid van de wederkerige prestaties waartoe de partijen zich verbonden hebben, onzeker is doordat het bestaan of de omvang van één van de prestaties afhangt van een onzekere gebeurtenis (bv. aansprakelijkheidsverzekering of koop van een loterijbiljet). Het veronderstelt het bestaan van een kans op winst of een risico op verlies (art. 5.8 BW).
Het onderscheid is onder meer van belang bij de slaagkans om de overeenkomst nietig te verklaren wegens benadeling. Bij een kanscontract heeft elke partij immers bewust een zeker risico genomen.
e. Overeenkomst tussen een onderneming en een consument (B2C), tussen ondernemingen (B2B) en andere.
Naargelang de hoedanigheid van de bij de overeenkomst betrokken partij(en), wordt een onderscheid gemaakt tussen contracten. Een overeenkomst tussen een onderneming en een consument, wordt een B2C-contract genoemd (business-to-consumer). Een overeenkomst tussen ondernemingen onderling wordt een B2B-contract genoemd (business-to-business). Een overheid kan afhankelijk van de materie, de onderliggende prestatie en de waarde van de onderliggende prestatie, een privaatrechtelijk contract sluiten, dan wel een administratief contract.
Het onderscheid is van cruciaal belang daar bijkomende rechtsregels verbonden (kunnen) zijn aan de hoedanigheid van partijen. Bij een B2C-contract moet rekening worden gehouden met het consumentenrecht, dat vaak afwijkende dwingende rechtsregels ter bescherming van de consument voorschrijft (bv. art. VI.37-VI.91 WER). Bij een B2B-contract moet rekening worden gehouden met het ondernemingsrecht (zie het betreffende thema), dat soepelere (aanvullende) regels kan bevatten (bv. bewijs tussen ondernemingen (art. 8.11 BW)), maar ook (dwingende) regels ter bescherming van de ene onderneming tegenover de andere onderneming (bv. art. VI.91/1-VI.91/10 WER; Wet betalingsachterstand handelstransacties). Als een overheidsinstantie de wederpartij is moet onder meer rekening worden gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en desgevallend de regels over overheidsopdrachten.
f. Benoemde/bijzondere, onbenoemde en gemengde contracten
Het onderscheid tussen benoemde contracten, ook wel bijzondere overeenkomsten genoemd, onbenoemde contracten en gemengde contracten vormt het vertrekpunt bij het antwoord op de vraag of de bijzondere rechtsregels die verbonden zijn aan één of meerdere benoemde/bijzondere contracten van toepassing zijn op het contract.
Een benoemde of bijzondere overeenkomst is een overeenkomst die de wet (en/of de rechtspraak) uitdrukkelijk noemt en waarvoor de wet (en/of de rechtspraak) een set bijzondere rechtsregels voorziet die het algemeen contractenrecht/verbintenissenrecht (boek 5 BW) aanvullen of wijzigen (zie thema Bijzondere overeenkomsten).
Een gemengde overeenkomst is een overeenkomst die bestanddelen bevat van twee of meer benoemde/bijzondere overeenkomsten. Verder bij de kwalificatie van het contract wordt ingegaan op de mate waarin de bijzondere rechtsregels (kunnen) doorwerken op deze gemengde overeenkomst.
Een onbenoemde overeenkomst is in beginsel enkel onderworpen aan de regels van het algemeen contractenrecht, zij het dat de rechtspraak vaak omwille van de aard en de strekking van het contract bepaalde afwijkingen van het algemene contractenrecht voorschrijft of toch bepaalde bijzondere regels van een benoemde overeenkomst laat doorwerken. Echtgenoten, bijvoorbeeld, die hebben besloten tot echtscheiding door onderlinge toestemming, moeten hun wederzijdse rechten, waaromtrent zij vrijelijk een vergelijk kunnen treffen, vooraf regelen in een regelingsakte (art. 1287, lid 1 Ger.W.). Een dergelijke regelingsakte is, zoals elke vermogensrechtelijke overeenkomst, onderworpen aan de regels van het verbintenissenrecht. Het Hof van Cassatie heeft evenwel het volgende gepreciseerd: “Deze regelingsakte is een familiaalrechtelijke overeenkomst van bijzondere aard die onderworpen is aan de algemene regels van het verbintenissenrecht, met dien verstande dat zij gelet op haar aard en strekking niet kan worden aangevochten wegens dwaling of benadeling aangezien de partijen geacht worden deze risico's bij het sluiten van de overeenkomst te hebben verdisconteerd.”
B. Totstandkoming van het contract
Aan het sluiten van een overeenkomst gaat vaak een onderhandelingsfase vooraf, ook wel de precontractuele fase genoemd. De contractvrijheid verleent de partijen de vrijheid om al dan niet een contract te sluiten, de medecontractant te kiezen en de inhoud van het contract te bepalen (art. 5.14 BW). De partijen zijn vrij om te onderhandelen, maar ook om het onderhandelen af te breken (art. 5.15 BW). Tijdens het onderhandelen moeten partijen zich wel steeds te goeder trouw gedragen.
Een partij kan precontractueel (en bijgevolg buitencontractueel) aansprakelijk worden gesteld, wanneer zij bijvoorbeeld een informatieplicht heeft miskend of de onderhandelingen foutief heeft afgebroken. Partijen zijn niet verplicht om elkaar alle informatie te geven die ze zelf hebben, maar zij moeten elkaar wel de informatie verstrekken die de wet en de goede trouw opleggen te verstrekken, in het licht van de hoedanigheid van de partijen, hun redelijke verwachtingen en het voorwerp van het contract (art. 5.16 BW). Naargelang het type van overeenkomst dat partijen willen sluiten (bv. verkoop van onroerend goed) of de hoedanigheid van partijen (bv. consument), schrijft de wet welbepaalde informatieplichten voor.
Een contract komt tot stand door de aanvaarding van een aanbod (art. 5.18 BW). Een aanbod is een voorstel tot contracteren dat alle essentiële en substantiële bestanddelen omvat van het beoogde contract en de wil van de aanbieder impliceert om door het contract gebonden te zijn in geval van aanvaarding (art. 5.19 BW). De essentiële elementen zijn de elementen die door de wetgever (en/of de rechtspraak) als essentieel worden beschouwd voor de totstandkoming van dat contracttype (bv. bij koop eigendomsoverdracht van een bepaald goed in ruil voor een bepaalde prijs). Een substantieel element is een element dat een partij van belang acht voor de totstandkoming van een overeenkomst, ook al kan dit objectief gezien slechts een bijkomstig element vormen. Elk aspect kan een substantieel element vormen, zoals de leveringstermijn (bv. tijdige levering van een wagen voor koper die volgende week op wereldreis wil vertrekken) of het opstellen van een akte. Wie een aanbod aan iemand meedeelt, is hiertoe gebonden gedurende de in het aanbod vermelde termijn, of, bij gebrek daaraan, gedurende een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden.
De aanvaarding is elke verklaring of andere gedraging van de bestemmeling van het aanbod die uitdrukt dat hij instemt met het aanbod, zonder aanvullingen, beperkingen of wijzigingen van essentiële of substantiële bestanddelen. Als de bestemmeling een bestanddeel uit het aanbod wijzigt, vervalt het oorspronkelijk aanbod en doet hij zelf een tegenaanbod (art. 5.20 BW). Ibrahim deelt bijvoorbeeld aan Svitlana mee dat hij zijn huis wil verkopen voor 400.000 euro. Svitlana antwoordt “ik ga akkoord met 380.000 euro”. Dit vormt geen overeenkomst, maar wel een tegenaanbod.
De wet of het contract kan een herroepingsrecht toekennen. Het herroepingsrecht houdt het recht in voor een partij om binnen een welbepaalde termijn na het sluiten van het contract aan de andere partij ter kennis te brengen dat zij afziet van het contract (art. 5.22 BW). Als consumente Miljana bijvoorbeeld schoenen koopt via de website van een onderneming, dan beschikt ze over een herroepingsrecht gedurende veertien kalenderdagen (art. VI.47, § 1 WER).
Algemene voorwaarden, ook soms kleine lettertjes genoemd, zijn bedingen die op voorhand door een van de partijen voor een algemeen en herhaald gebruik zijn opgesteld. Daarbij kent de opsteller zichzelf allerlei rechten toe en minimaliseert hij zijn verplichtingen. De algemene voorwaarden van een onderneming zijn helaas wel eens in strijd met dwingende rechtsregels.
De algemene voorwaarden van een partij maken deel uit van de overeenkomst, indien de andere partij een redelijke mogelijkheid tot kennisname had van de algemene voorwaarden vóór de contractsluiting én deze algemene voorwaarden uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft aanvaard. Bij conflict tussen de algemene voorwaarden en de onderhandelde voorwaarden, soms dan ook de bijzondere voorwaarden genoemd, komt voorrang toe aan de onderhandelde voorwaarden (art. 5.23 BW).
Een voorkeurscontract is een contract waarbij een partij zich ertoe verbindt om voorrang te geven aan de begunstigde ervan indien zij zou beslissen te contracteren. De partij mag slechts met een derde contracteren nadat zij aan de begunstigde de gelegenheid heeft gegeven om zijn voorkeursrecht uit te oefenen (art. 5.24 BW).
Een optiecontract of eenzijdige contractbelofte is een contract waarbij een partij aan de begunstigde ervan het recht geeft te beslissen om met haar een contract te sluiten waarvan de essentiële en substantiële bestanddelen vastliggen en voor de totstandkoming ervan enkel nog de toestemming van de begunstigde ontbreekt.
Als een derde op de hoogte is van het voorkeurs- of optiecontract en zonder naleving van het voorkeurrecht of de optie wordt gecontracteerd, kan de begunstigde (die het voorkeurrecht of de optie geniet) schadeherstel, de niet-tegenwerpelijkheid van het gesloten contract eisen. Dit wil zeggen dat de begunstigde met het contract geen rekening hoeft te houden, dan wel de indeplaatsstelling kan vragen, zodat de begunstigde de plaats van de derde in het gesloten contract inneemt.
C. Geldigheid van het contract
Voor de geldigheid van een contract moeten volgens het Burgerlijk Wetboek vier vereisten vervuld zijn. Het is evident dat deze moeten aangevuld worden met de vijfde voorwaarde dat de regels van het dwingend recht moeten nageleefd worden. Deze geldigheidsvereisten worden beoordeeld op het ogenblik van de contractsluiting (art. 5.27 BW).
1. Vrije en bewuste toestemming
Opdat een overeenkomst tot stand kan komen, is op zijn minst wilsovereenstemming tussen partijen vereist (art. 5.28 BW). Opdat een overeenkomst ook geldig is, moet een partij haar wil tot contracteren volwaardig hebben gevormd.
Een materiële vergissing (bv. verschrijving in contract) die afwijkt van de gemeenschappelijke wil van de contractpartijen kan worden rechtgezet en leidt bijgevolg niet tot de nietigheid van het contract (art. 5.32 BW). Partijen beogen immers eenzelfde overeenkomst.
Geen toestemming is geldig wanneer zij het gevolg is van het wilsgebrek dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden, voor zover het wilsgebrek doorslaggevend is. Bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden moet in beginsel uitgaan van de wederpartij, maar kan ook uitgaan van een medeplichtige van de medecontractant of van een persoon waarvoor deze laatste instaat. Een dwaling kan door allerlei omstandigheden, zoals mededelingen van verschillende personen, ontstaan zijn. Een contract aangetast door een wilsgebrek is in principe relatief nietig (art. 5.33 BW).
Een wilsverhinderende dwaling kan tot de nietigheid leiden, indien de dwaling doorslaggevend en verschoonbaar is (art. 5.31 BW). Bij een wilsverhinderende dwaling willen partijen niet hetzelfde. Het vereiste van de doorslaggevendheid houdt in dat het element waarover gedwaald wordt determinerend is voor een partij om het contract te sluiten. Het vereiste van verschoonbaarheid houdt in dat een normaal zorgvuldig persoon ook in dergelijke omstandigheden zou hebben gedwaald. Stel dat Caetano geïnteresseerd is in de rijwoning én de aparte garage van Fatima. Uit mails blijkt dat Caetano de ene keer melding maakt van de woning alleen en de andere keer van de woning met garage, en dat Fatima twijfelt of ze ook de garage mee wil verkopen. Uiteindelijk biedt Lieven 375.000 euro voor de rijwoning “met aanhorigheden”. Tineke is akkoord, maar denkt dat de garage er niet in zit. Lieven denkt dat de garage wel in de koop zit. Er blijkt aldus een wilsverhinderende dwaling te zijn
Dwaling is een nietigheidsgrond indien een partij op een verschoonbare wijze een verkeerde voorstelling heeft van een element dat voor haar doorslaggevend is geweest om het contract te sluiten, terwijl de wederpartij op de hoogte was of behoorde te zijn van dit doorslaggevend karakter (art. 5.34 BW). Niet om het even welke vergissing, dwaling, vormt aldus een nietigheidsgrond. Het vereiste van verschoonbaarheid houdt in dat een redelijk persoon in dezelfde omstandigheden ook die vergissing zou hebben gemaakt. De wederpartij moet bovendien redelijkerwijze op de hoogte zijn van het belang van het element waarover is gedwaald.
Het wilsgebrek dwaling kan betrekking hebben op feiten of op het recht (bv. dwaling over de toepasselijke rechtsregel of de draagwijdte ervan). Een dwaling over de persoon van de wederpartij (bv. twee schilders blijken eenzelfde naam te hebben) is geen nietigheidsgrond, tenzij het contract hoofdzakelijk omwille van deze persoon is aangegaan (bv. overeenkomst om een kunstwerk te schilderen). Evenmin is de dwaling over de waarde van een voorwerp, een prestatie of de prijs een nietigheidsgrond (bv. persoon dacht dat het gekochte kunstwerk meer waard was), tenzij de dwaling betrekking heeft op een doorslaggevende eigenschap van het voorwerp (bv. bebouwbaarheid van een stuk grond of authenticiteit van een kunstwerk).
Bedrog is een nietigheidsgrond indien een partij werd misleid door kunstgrepen die haar medecontractant (of een medeplichtige van de medecontractant of een persoon waarvoor hij instaat) opzettelijk heeft aangewend. Een kunstgreep kan bestaan uit het bewust meedelen van verkeerde informatie of het opzettelijk achterhouden van informatie waarover men beschikt en die men diende mee te delen (art. 5.35 BW). Opdat bedrog tot de nietigheid van de overeenkomst kan leiden, moet de bedrogene aantonen dat hij zonder het bedrog de overeenkomst niet zou hebben gesloten (art. 5.33 BW).
In tegenstelling tot dwaling, kan het wilsgebrek bedrog tot de nietigheid van de overeenkomst aanleiding geven zonder dat het bedrog verschoonbaar moet zijn (bv. verkoper op rommelmarkt beweert dat het schilderij met de vermelding P. Picasso van de beroemde kunstenaar Pablo Picasso is).
Geweld is een nietigheidsgrond indien een partij een contract sluit onder onrechtmatige dwang van haar medecontractant (of een medeplichtige van de medecontractant of een persoon waarvoor hij instaat) die haar doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van de fysieke of morele integriteit of het vermogen van die partij of van haar naasten (art. 5.36 BW). De dwang moet onrechtmatig zijn (bv. bedreiging dat kinderen zullen lijden, indien geen overeenkomst wordt getekend). Het louter dreigen met een gerechtelijke procedure als er geen overeenkomst wordt gesloten, wordt eerder beschouwd als rechtmatige dwang. Opdat geweld tot de nietigheid van de overeenkomst kan leiden, moet het slachtoffer aantonen dat hij zonder de onrechtmatige dwang de overeenkomst niet zou hebben gesloten (art. 5.33 BW).
Misbruik van omstandigheden, ook wel gekwalificeerde benadeling genoemd, ligt voor wanneer bij de contractsluiting een kennelijk (manifest) onevenwicht bestaat tussen de prestaties als gevolg van het misbruik door de ene partij van de omstandigheden die verbonden zijn aan de zwakke positie van de andere partij (bv. iemand koopt voor een prikje een oldtimer Porsche van een oude vrouw die niet meer op de hoogte is van de werkelijke waarde). De zwakke partij kan de nietigheid eisen, indien zij aantoont dat zij zonder het misbruik van de omstandigheden de overeenkomst niet zou hebben gesloten (art. 5.37 BW). De zwakke partij kan ook de overeenkomst behouden, maar een aanpassing eisen van de verbintenissen (bv. prijsverhoging).
(Gewone) benadeling vereist een wettelijk voorschrift om als nietigheidsgrond te worden ingeroepen. Een onevenwicht tussen de prestaties van de partijen is geen nietigheidsgrond, tenzij de wet anders bepaalt (art. 5.38 BW). Het principieel uitsluiten van benadeling houdt verband met de opvatting dat een contract een instrument is om risico’s te verdelen (en zaken te doen). Een rechter mag zich enkel inlaten met de economische waarde van de prestaties van de contractanten, wanneer de wetgever dit uitdrukkelijk toestaat (bv. art. 1674 oud BW: verkoper van onroerend goed die voor meer dan 7/12 is benadeeld).
Er is veinzing, ook wel simulatie genoemd, wanneer partijen een schijncontract sluiten terwijl zij door een verborgen contract, de tegenbrief genoemd, het schijncontract wijzigen of tenietdoen (art. 5.39 BW). De partijen sluiten dus twee overeenkomsten: een schijnovereenkomst, die ze naar anderen toe openbaar maken, en een verborgen overeenkomst, de tegenbrief, die ze geheim houden. De verklaarde, openbaar gemaakte, wil van partijen verschilt van de werkelijke wil van partijen.
Tussen de partijen geldt de tegenbrief, want enkel deze verborgen overeenkomst beantwoordt aan hun werkelijke wil. Een derde te goeder trouw, dit is een persoon die niet heeft deelgenomen aan de verborgen overeenkomst en die onwetend is over de veinzing, kan kiezen om zich te beroepen op het schijncontract of op de tegenbrief. Opdat een derde zich op de tegenbrief, de verborgen en werkelijke overeenkomst tussen partijen kan beroepen, moet de derde wel de schijn kunnen aantonen. In principe moet een derde het bestaan van de schijnovereenkomst als feit erkennen (art. 5.103, lid 2 BW). De contractpartijen kunnen de schijnovereenkomst tegenwerpen aan de derde. Een geslaagde vordering tot geveinsdverklaring doorprikt deze tegenwerpelijkheid.
Veinzing is in beginsel toegelaten. De partijen kunnen immers een geoorloofde beweegreden hebben om een schijn te creëren of de werkelijkheid te verbergen (bv. schenking van een wagen voorstellen als een verkoop om de wil om te sponsoren te verbergen). Veinzing kan echter ook ongeoorloofd zijn, wanneer het bijvoorbeeld bedoeld is om een derde te schaden.
2. Handelingsbekwaamheid
Elke persoon kan een contract aangaan, tenzij hij door de wet of een rechter onbekwaam is verklaard (art. 5.40 BW). De handelingsbekwaamheid van een persoon, vanaf 18 jaar, vormt weliswaar het uitgangspunt (zie thema Basisbegrippen).
3. Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp
Elk contract heeft als voorwerp de verbintenissen die de partijen beogen. Het voorwerp van een verbintenis is een prestatie om iets te doen, niet te doen, te geven of te garanderen (art. 5.46 BW). De prestatie waartoe iemand zich verbindt, moet mogelijk zijn (art. 5.47 BW), in de handel zijn (art. 5.48 BW) en bepaald of ten minste bepaalbaar zijn (art. 5.49 BW). De schuldenaar van een verbintenis moet immers weten waartoe hij zich heeft verbonden. Zo is de overeenkomst tussen een wijnhandelaar en een scoutsgroep om wijn te leveren voor 600 euro nietig. Het leveren van “wijn” is immers onvoldoende bepaald: hoeveel flessen, rode of witte wijn, van welk jaar, welke streek, welke druiven… ?
De prestatie moet ook geoorloofd zijn. De prestatie is ongeoorloofd wanneer zij een toestand doet ontstaan of in stand houdt die in strijd is met de openbare orde of met dwingende wetsbepalingen (art. 5.51 BW). Als een aannemer zicht verbindt tot het oprichten van een woning in natuurgebied, dan is dit nietig omdat er nu eenmaal voor het bouwen van een woning in natuurgebied geen vergunning kan verkregen worden.
In het verlengde van de vraag of het voorwerp van een verbintenis, een afspraak, niet indruist tegen een dwingende regel, moet in contractuele context ook rekening worden gehouden met de leer van de onrechtmatige bedingen. Elk beding waarover niet kan worden onderhandeld en dat een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen is onrechtmatig en wordt voor niet geschreven gehouden. Bij de beoordeling van het kennelijk onevenwicht wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het sluiten van het contract. Deze onrechtmatigheidstoets geldt echter niet voor de hoofdprestaties of op de gelijkwaardigheid van de hoofdprestaties (art. 5.52 BW).
Dit algemeen verbod inzake onrechtmatige bedingen vult de specifieke regelingen aan voor overeenkomsten tussen ondernemingen en consumenten (art. VI.82-84 WER) en voor overeenkomsten tussen ondernemingen onderling (art. VI.91/3-VI/6 WER) en geldt ook voor andere overeenkomsten (bv. tussen burgers onderling). Bij een B2C-contract moet aldus ook rekening worden gehouden met de zwarte lijst van onrechtmatige bedingen (art. VI.83, 1°-33° WER) en bij een B2B-contract met de zwarte lijst van onrechtmatige bedingen (art. VI.91/4, 1°-4° WER) en de grijze lijst van bedingen die weerlegbaar vermoed worden onrechtmatig te zijn (art. VI.91/5, 1°-8° WER).
Het algemeen verbod inzake onrechtmatige bedingen (art. 5.52 BW) geldt echter wel enkel voor de bedingen, ook wel contractvoorwaarden, contractuele bepalingen of clausules genoemd, waarover het niet mogelijk is te onderhandelen voor de andere partij. De algemene onrechtmatigheidstoets geldt dus enkel voor de bedingen die door de ene partij aan de andere partij worden opgedrongen, die te nemen of te laten zijn, en waarop de andere partij aldus geen enkele invloed kan uitoefenen.
Als er sprake is van een onrechtmatig beding, wordt het beding voor niet geschreven gehouden. Het voor niet-geschreven houden van een beding is een vorm van gedeeltelijke nietigheid. Het contract blijft bindend voor zover het zonder het onrechtmatig beding kan voortbestaan. Het is zelfs mogelijk dat als slechts een onderdeel van het beding onrechtmatig is, enkel dit onderdeel van het beding wordt vernietigd, d.w.z. uitgewist. De rechtsregels waarvan het onrechtmatig beding (of het onderdeel ervan) afweek zijn van toepassing en vullen de leemte op.
4. Geoorloofde oorzaak
De oorzaak bestaat uit de determinerende beweegredenen die elke partij ertoe hebben bewogen om het contract te sluiten voor zover die gekend waren of behoorden te zijn door de andere partij (art. 5.53 BW).
Een contract moet een oorzaak hebben. Een contract gesloten zonder oorzaak is relatief nietig, tenzij de wet dit toelaat (art. 5.54 BW). Het feit dat het contract de oorzaak niet uitdrukt, houdt niet in dat er geen oorzaak is (art. 5.55 BW). In de regel bestaat de determinerende beweegreden van een partij bij het sluiten van een wederkerig contract in de door de wederpartij aangegane prestaties (bv. verkopen om geld te ontvangen) en bij het sluiten van een contract ten kosteloze titel (om niet) in het begiftigingsoogmerk (bv. schenking).
De oorzaak moet geoorloofd zijn, dit is niet strijdig met de openbare orde of met dwingende wetsbepalingen (art. 5.56 BW). Hierbij mag weliswaar niet worden vergeten dat de oorzaak, de determinerende beweegredenen tot contractsluiting van de ene partij enkel juridisch relevant zijn, indien zij redelijkerwijze kenbaar waren aan de andere partij (bv. landbouwer verhuurt deel van zijn loods aan een drugslab). Een overeenkomst mag niet zomaar nietig verklaard worden omwille van een ongeoorloofde beweegreden van de ene partij die de andere partij niet kent (bv. iemand koopt een honkbalknuppel in een sportwinkel, maar deelt niet mee dat hij de honkbalknuppel koopt om zijn rivaal de botten te breken).
5. Sanctionering bij miskenning geldigheidsvereiste
Een contract dat niet voldoet aan een geldigheidsvereiste is vernietigbaar. De nietigverklaring ontneemt het contract zijn gevolgen vanaf de dag waarop het is gesloten (art. 5.62 BW). Geleverde prestaties moeten in beginsel worden teruggeven (art. 5.115 en 5.119 BW). Het contract blijft evenwel geldig in de gevallen die door de wet zijn bepaald of wanneer uit de omstandigheden blijkt dat de nietigheidssanctie kennelijk ongeschikt zou zijn, gelet op het doel van de geschonden regel (art. 5.57 BW). Kjell heeft bijvoorbeeld een brommer gekocht van Gilles voor 1.000 euro. Gilles heeft echter verzwegen dat de brommer telkens na enkele kilometer stilvalt. Kjell kan wegens bedrog (art. 5.35 BW) de nietigverklaring eisen. De nietigverklaring houdt in dat Kjell zijn 1.000 euro en Gilles zijn brommer terugkrijgt. Daar het bedrog een precontractuele fout van Gilles impliceert, kan Kjell bovenop de nietigverklaring ook een vergoeding eisen van de overige schade (bv. tijdsverlies; verlies van de mogelijkheid om elders een mooie brommer te kopen).
De nietigheid is absoluut wanneer de geschonden regel van openbare orde is en dus in hoofdzaak de bescherming van een algemeen belang beoogt (absolute nietigheid). Elke belanghebbende kan zich erop beroepen (zo kan het Openbaar Ministerie ze inroepen en moet de rechter ze ambtshalve vaststellen). De nietigheid is relatief wanneer de geschonden regel van louter dwingend recht is en dus in hoofdzaak de bescherming van een particulier belang beoogt (relatieve nietigheid). Enkel de beschermde persoon kan zich erop beroepen (in een procedure moet de nietigheid voor alle andere verweermiddelen ingeroepen worden). In tegenstelling tot een absolute nietigheidsgrond, kan de beschermde persoon bij een relatieve nietigheidsgrond, met kennis van zaken, afstand doen van de mogelijkheid om de nietigheid in te roepen (art. 5.61 BW).
Tot aan de nietigverklaring ervan brengt het contract dat aangetast is door een nietigheidsgrond dezelfde gevolgen teweeg als een geldig contract. De nietigverklaring kan in beginsel voortvloeien uit een rechterlijke beslissing (gerechtelijke nietigverklaring), een akkoord tussen de partijen (minnelijke nietigverklaring) of een kennisgeving door de ene partij aan de andere partij (nietigverklaring bij kennisgeving). De wet kan de minnelijke nietigverklaring of de nietigverklaring bij kennisgeving aan banden leggen (art. 5.59 BW). Een contract dat bij authentieke akte is vastgesteld (bv. notariële akte of homologatievonnis) kan bijvoorbeeld niet bij kennisgeving nietig worden verklaard. De persoon die de authentieke akte heeft opgemaakt (bv. notaris of rechter), heeft immers al voorafgaandelijk de geldigheid gecontroleerd. Een authentieke akte (bv. notariële verkoopakte van een woning) kan wel nog via gerechtelijke weg nietig worden verklaard (wegens bijvoorbeeld bedrog).
Als blijkt dat een minnelijke nietigverklaring steunt op een nietigheidsgrond die niet bestaat, is het akkoord nietig (bv. contractuele afspraak vormt toch geen miskenning van een dwingende regel).
Als blijkt dat een nietigverklaring bij kennisgeving steunt op een nietigheidsgrond die niet bestaat, is de kennisgeving onwerkzaam. De partij die via een kennisgeving de nietigverklaring van de overeenkomst inroept, doet dit op eigen risico. De tegenpartij kan de nietigverklaring voor een rechter betwisten. Als de rechter vaststelt dat de nietigverklaring ongegrond is, zal de rechter de kennisgeving onwerkzaam verklaren, met als gevolg dat het contract nooit een einde heeft genomen. De partij die, in de veronderstelling dat de overeenkomst vernietigd is, de overeenkomst niet verder heeft uitgevoerd, is dan aansprakelijk voor de niet-nakoming van de overeenkomst.
Wanneer de nietigheidssanctie slechts een gedeelte van het contract betreft, beperkt de nietigverklaring zich tot dat gedeelte, voor zover het contract deelbaar is (kan voortbestaan), rekening houdend met de bedoeling van de partijen evenals met het doel van de geschonden regel. De nietigheid kan zich beperken tot één of meerdere bedingen van het contract en zelfs tot een bepaald onderdeel van een beding. De rest van het contract blijft dan voortbestaan (art. 5.63 BW). Sommige bedingen (bv. rechtskeuzebeding, waarbij partijen het op hun verhouding toepasselijke recht aanduiden, of forumbeding, waarbij partijen aanduiden welke (scheids)rechter bevoegd is) zijn ook bedoeld om na beëindiging van de overeenkomst te blijven voortbestaan (art. 5.114 BW).
De nietigverklaring ontneemt het contract zijn gevolgen vanaf de dag waarop het is gesloten, terugwerkende kracht of werking ex tunc genoemd (art. 5.62 BW). De geleverde prestaties moeten in beginsel worden teruggegeven (restitutie). Elke partij moet teruggeven wat ze heeft ontvangen en terugkrijgen wat ze heeft gepresteerd.
D. Bewijs, interpretatie en kwalificatie van het contract
In theorie verloopt het bewijs, de interpretatie en de kwalificatie van het contract in aparte opeenvolgende fases. In de praktijk blijkt er eerder een complexe driehoeksverhouding te bestaan tussen het bewijs, de interpretatie en de kwalificatie van het contract. De kwalificatie van het contract (bv. als B2C-contract) is bijvoorbeeld bepalend voor de regels die gelden voor het bewijs en de interpretatie van het contract.
Het bewijs van het contract is het aantonen van het bestaan en de inhoud van de overeenkomst. Elk feitelijk element kan ter staving worden aangevoerd, zij het dat bewijsregels een hiërarchie kunnen voorschrijven tussen deze elementen (zie het bewijsrecht zoals behandeld in het thema Rechtshandhaving).
De interpretatie van het contract is het vaststellen van de betekenis van de wilsovereenstemming tussen de partijen en van de daardoor ontstane rechtsgevolgen. Om de draagwijdte van de rechten en de verplichtingen van de partijen te bepalen, moet rekening worden gehouden met de regels over de interpretatie van het contract en met de regels over de interpretatie van de op de overeenkomst toepasselijke rechtsregels (bv. wetten).
Bij de interpretatie van het contract moet worden nagegaan wat de gemeenschappelijke bedoeling van de contractpartijen is, in plaats van zich strikt aan de letterlijke betekenis van de woorden te houden (art. 5.64 BW). Als het contract is neergelegd in een akte, mag weliswaar geen interpretatie aan het contract worden gegeven die duidelijk niet verzoenbaar is met de strekking van het geschrift (de gebruikte bewoordingen).
Om de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen na te gaan, schrijft artikel 5.65 BW enkele richtlijnen voor, zoals, bij meerdere mogelijke interpretaties, de keuze voor de interpretatie die wel een gevolg kan hebben, die het best met het contract overeenstemt of die het best met de gebruiken overeenstemt. Bij aanhoudende twijfel over de gemeenschappelijke partijbedoeling geldt de regel dat het toetredingscontract (art. 5.10 BW) wordt uitgelegd ten nadele van de partij die het heeft opgesteld, dat het bevrijdingsbeding wordt uitgelegd ten nadele van de schuldenaar van de verbintenis en dat in alle overige gevallen het beding wordt uitgelegd ten nadele van de begunstigde ervan (art. 5.66 BW) (zie ook, in verband met interpretatie, wat gezegd is in het thema over de formele rechtsbronnen).
De kwalificatie van het contract bestaat in het bepalen van de juridische categorie waartoe de overeenkomst behoort, om daaraan de door de wet (en de rechtspraak) bepaalde gevolgen te verbinden. Elke juridische kwalificatie gaat immers over het leggen van een verband tussen een welbepaald feit (bv. contract) en de in de rechtsregel uitgedrukte hypothese. De kwalificatie van een contract komt aldus neer op het aanduiden van de op de overeenkomst toepasselijke rechtsregels.
Daar partijen in beginsel vrij zijn om de inhoud van hun contract te bepalen, duiken vaak gemengde contracten op. De kwalificatie van een gemengd contract, d.i. een contract dat bedingen bevat die vallen onder verschillende categorieën van contracten, kan op drie wijzen verlopen (art. 5.67 BW). In beginsel wordt elk beding onderworpen aan de regels die van toepassing zijn op de categorie waartoe het behoort (distributieve toepassing). Wanneer één of meerdere bedingen bijkomstig zijn, wordt het contract in zijn geheel onderworpen aan de regels die op de hoofdbedingen van toepassing zijn (opslorping van de bijzaak door de hoofdzaak), tenzij de bijkomstige bedingen uit hun aard een eigen reglementering vereisen. Partijen kunnen ook een contract sluiten dat niet terug te brengen is tot een door de wet geregeld contract, met als gevolg dat in beginsel enkel het algemeen contractenrecht van toepassing is (contract sui generis).
Van de kwalificatie die door de partijen aan het contract is gegeven, kan worden afgeweken indien de partijkwalificatie onverenigbaar is met de bedingen ervan of met dwingende regels of regels van openbare orde (art. 5.68 BW).
E. Gevolgen van het contract tussen partijen
Een contract strekt de partijen tot wet (art. 5.69 BW). Een contract kan in enkel worden gewijzigd of opgezegd met toestemming van de partijen, op de gronden door de wet erkend of op de gronden waarin het contract voorziet (art. 5.70 BW). Dit is het beginsel van de bindende kracht. Een contract verbindt niet alleen tot wat partijen zijn overeengekomen, maar ook tot alle gevolgen die door de wet, de goede trouw of de gebruiken eraan, volgens de aard en de strekking van het contract, worden toegekend. De op de overeenkomst toepasselijke rechtsregels vullen de contractuele afspraken van partijen aan of wijzigen deze afspraken.
Een contract moet te goeder trouw worden uitgevoerd (art. 5.73 BW). Deze objectieve goede trouw moet worden onderscheiden van de subjectieve goede trouw. De subjectievegoede trouw verwijst naar het niet weten en het niet behoren te weten van iets (art. 1.9 BW). De objectieve goede trouw daarentegen is een gedragsnorm. Een contractpartij moet zich steeds gedragen zoals een redelijke contractpartij zich in dezelfde concrete omstandigheden zou gedragen. De objectieve goede trouw heeft twee functies: een aanvullende werking en een matigende werking. De aanvullende werking van de goede trouw houdt in dat, naargelang de concrete omstandigheden waarin partijen zich bevinden, de goede trouw bijkomende verplichtingen oplegt (bv. schadebeperkingsplicht). De matigende werking van de goede trouw verbiedt dat een partij rechtsmisbruik begaat. Stel, Argyro brengt haar oude koersfiets binnen bij een fietsenmaker om de versnellingen te vervangen. Als de fietsenmaker vaststelt dat er allerlei bijkomende herstellingswerken vereist zijn, zoals nieuwe remblokjes, nieuwe buitenbanden,… volgt uit (de aanvullende werking van) de goede trouw de verplichting voor de fietsenmaker om eerst met Argyro over deze bijkomende herstellingswerken te overleggen, in plaats van deze herstellingswerken uit te voeren en vervolgens de rekening te presenteren.
Het uitgangspunt vormt de verbindende kracht van de overeenkomst. Elke partij moet haar verbintenissen uitvoeren, ook al is de uitvoering meer bezwarend geworden (bv. levering van staal aan afgesproken prijs, ook al is de staalprijs na de contractsluiting met 15% toegenomen).
Een uitzondering vormt de leer van de verandering van omstandigheden, ook wel de imprevisieleer genoemd. Uitzonderlijk kan de schuldenaar immers aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of de beëindiging ervan (art. 5.74 BW), indien (i) door een verandering van omstandigheden na de contractsluiting de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend is geworden, dermate dat de onverkorte uitvoering ervan redelijkerwijze niet kan langer kan worden geëist, (ii) de verandering van omstandigheden onvoorzienbaar was bij de contractsluiting, (iii) de verandering van omstandigheden niet toe te rekenen/verwijtbaar is aan de schuldenaar, (iv) de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen, en (v) de wet, noch het contract die mogelijkheid uitsluiten. Tijdens het heronderhandelen van het contract moeten partijen verder hun verbintenissen nakomen. Bij afwijzing of mislukking van het heronderhandelen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met wat de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt.
Een contract kan gesloten zijn voor een onbepaalde duur of een bepaalde duur. Een contract wordt voor een onbepaalde duur gesloten wanneer het geen uitdovende tijdsbepaling bevat (art. 5.75 BW). Elke partij kan het contract van onbepaalde duur opzeggen, mits de inachtneming van een redelijke opzegtermijn en de wettelijke en/of contractuele vereisten (bv. kennisgeving bij aangetekend schrijven; betaling van opzegvergoeding). Een contract is van bepaalde duur, indien het een uitdovende tijdsbepaling bevat (art. 5.76 BW). Een contract van bepaalde duur kan niet worden opgezegd, behoudens de uitzonderingen die de wet (bv. opzegmogelijkheid voor woninghuurovereenkomst van negen jaar), het contract (bv. opzegbeding) of de gebruiken opleggen.
Een contract van bepaalde duur kan worden verlengd (verlenging van het contract), indien de partijen dat overeenkomen vóór het verstrijken van de uitdovende tijdsbepaling. De uitdovende tijdsbepaling schuift zo op (art. 5.77 BW). Een vernieuwing van het contract houdt in dat een nieuw contract ontstaat (art. 5.78 BW).
F. Gevolgen bij niet-nakoming
Bij niet-nakoming van een verplichting, rijst de vraag of de niet-nakoming al dan niet toerekenbaar of verwijtbaar is aan de schuldenaar. Als de niet-nakoming verwijtbaar is aan de schuldenaar (toerekenbare niet-nakoming), ook wel in contractuele context wanprestatie of contractuele tekortkoming genoemd, beschikt de schuldeiser over allerlei sancties. Als de niet-nakoming niet toerekenbaar is aan de schuldenaar en de schuldenaar onmogelijk zijn verbintenis kan uitvoeren, is er sprake van overmacht. Bij tijdelijke onmogelijkheid schorst overmacht de nakoming op. Bij definitieve onmogelijkheid tot nakoming, is de schuldenaar bevrijd, zij het dat dan de vraag rijst naar het lot van de andere verbintenissen. Om de gevolgen bij niet-nakoming tussen contractpartijen nauwkeurig af te lijnen, moet niet alleen rekening worden gehouden met de artikelen 5.82-5.102 BW, maar ook met het algemeen regime van de verbintenis (bv. art. 5.224-5.241 BW) en met het consumentenrecht voor als het een overeenkomst is tussen een onderneming en een consument (bv. art. VI.82-VI.84 WER) of het ondernemingsrecht voor als het een overeenkomst is tussen ondernemingen onderling (bv. art. VI.91/3-VI.91/6 WER).
1. Toerekenbare niet-nakoming
Behoudens andersluidende afspraak tussen partijen, beschikt de schuldeiser over de volgende sancties bij een toerekenbare niet-nakoming van de schuldenaar:
- de uitvoering in natura,
- het schadeherstel,
- de ontbinding van het contract,
- de prijsvermindering en,
- de opschorting van eigen verbintenis (art. 5.83 BW).
Met elkaar onverenigbare sancties (bv. uitvoering in natura v. ontbinding), kunnen niet worden gecumuleerd.
Als een schuldeiser wil overgaan tot een sanctie, moet hij in beginsel eerst de schuldenaar in gebreke stellen (art. 5.231 BW).
De schuldeiser heeft het recht om de uitvoering in natura te eisen van de verbintenis (art. 5.84 BW), tenzij dit onmogelijk of abusief zou zijn (art. 5.234 BW). Indien de verschuldigde prestatie zich hiertoe leent, heeft de schuldeiser het recht zich door de rechter te laten machtigen om de verbintenis zelf uit te voeren of te laten uitvoeren door een derde op kosten van de schuldenaar (art. 5.235 BW). In uitzonderlijke omstandigheden (bv. spoedeisende situatie), kan de schuldeiser, op eigen risico, de schuldenaar zelfs vervangen door middel van een schriftelijke kennisgeving (art. 5.85 BW).
De schuldeiser kan het integrale herstel van zijn schade eisen (schadeherstel), in natura of in geld (art. 5.86 BW). Het integraal schadeherstel houdt in dat alle schade moet worden hersteld. De schuldeiser moet wel redelijke maatregelen treffen om de schadelijke gevolgen van een niet-nakoming te voorkomen en te beperken (art. 5.238 BW). Eveneens kan de schuldeiser in beginsel enkel aanspraak maken op het herstel van de schadeposten die bij de totstandkoming van het contract redelijkerwijze voorzienbaar waren, ook al is de omvang ervan niet voorzienbaar, tenzij de niet-nakoming het gevolg is van een opzettelijke fout van de schuldenaar (art. 5.87 BW).
Het schadeherstel neemt doorgaans de vorm aan van de toekenning van een schadevergoeding, maar kan ook in natura. Schadeherstel in natura bestaat niet in de naleving van de in de miskende rechtsregel vervatte verplichting (uitvoering in natura), maar wel in de oplegging van een andere verplichting om de schade te herstellen (herstel in natura). Wanneer bijvoorbeeld een aannemer volgens de overeenkomst een badkamer moet inrichten boven de keuken, maar deze plaatst boven de slaapkamer, komt rechtsherstel neer op het verplaatsen van de badkamer (uitvoering in natura). Schadeherstel houdt dan bijvoorbeeld in dat de aannemer geluidsisolatie moet plaatsen om de geluidshinder te herstellen (herstel in natura) en een schadevergoeding moet betalen voor het mindergenot ten gevolge van de foutieve indeling.
Een schadebeding, ook soms strafbeding genoemd, voorziet in een forfaitaire vergoeding of een welbepaalde prestatie, waarop de schuldeiser recht heeft bij een toerekenbare niet-nakoming door de schuldenaar (art. 5.88 BW). Wanneer partijen de moratoire interest vastleggen die verschuldigd is bij de laattijdige betaling van een geldsom, wordt gesproken van een interestbeding of rentebeding. Partijen nemen vaak een schadebeding (en/of interestbeding) in hun overeenkomst op om de werkelijk geleden schade niet te moeten bewijzen én de tegenpartij enigszins af te raden om haar verplichting(en) niet na te komen.
Als het schadebeding kennelijk onredelijk is (bv. bij laattijdige levering van de fiets is 500 euro per dag vertraging verschuldigd), kan de rechter steeds de te hoge forfaitaire vergoeding of de te omvangrijke prestatie matigen tot een redelijk bedrag of een redelijke prestatie. Wanneer een kennelijk overdreven interest is bedongen voor de vertraging in de betaling van een geldsom (bv. moratoire interest van 10% per dag vertraging in betaling), kan de rechter de interest matigen tot de wettelijke interest. Of er sprake is van een duidelijke wanverhouding, hangt af van de concrete omstandigheden.
In tegenstelling tot de matiging, kan op grond van het verbod van rechtsmisbruik (art. 5.73, lid 2, 2° BW) de schuldeiser ook het recht worden ontzegd om zich op een schadebeding te beroepen (“matiging tot nul”).
Naargelang er sprake is van een overeenkomst tussen een onderneming en een consument of een overeenkomst tussen ondernemingen onderling, zijn er bijkomende grenzen aan het schadebeding.
Een bevrijdingsbeding, ook wel exoneratiebeding of beperkingsbeding genoemd, voorziet in een beperking of een uitsluiting van de aansprakelijkheid van de schuldenaar bij een toerekenbare niet-nakoming (art. 5.89 BW). Het beding kan de schuldenaar bevrijden van zijn zware fout of die van een persoon voor wie hij moet instaan (bv. hoofdaannemer sluit zijn aansprakelijkheid ten aanzien van de opdrachtgever uit voor een zware fout van de onderaannemer). Niet toegelaten is een bevrijding van de schuldenaar voor (i) zijn opzettelijke fout of die van een persoon voor wie hij moet instaan, of (ii) voor zijn fout of die van een persoon voor wie hij moet instaan, die het leven of de fysieke integriteit aantast. Eveneens mag een bevrijdingsbeding (iii) het contract niet uithollen (bv. leverancier van snel bederfbare voeding sluit aansprakelijkheid uit voor elke laattijdige levering).
Bij een toerekenbare (ernstige) niet-nakoming (of dreiging daartoe) kan het (wederkerig) contract worden ontbonden (art. 5.90-5.93 BW). De ontbinding ontneemt het contract zijn gevolgen vanaf de dag waarop het is gesloten of, indien het contract deelbaar is, vanaf de dag van de tekortkoming (art. 5.95 BW).
- Ontbindingsgrond: De schuldeiser kan de ontbindingssanctie eisen, indien er een voldoende ernstige niet-nakoming is door zijn schuldenaar, indien de overeenkomst voorziet dat de niet-nakoming de ontbinding rechtvaardigt (ontbindend beding) of indien het duidelijke is dat de schuldenaar zijn verbintenissen niet (tijdig) zal nakomen, ondanks te zijn aangemaand om binnen een redelijke termijn voldoende waarborgen te bieden voor de goede uitvoering van zijn verbintenissen, en dat de gevolgen van de niet-nakoming voldoende ernstig zijn voor de schuldeiser (“anticipatory breach”).
- De ontbindingssanctie kan gepaard gaan met een aanvullend schadeherstel (bv. na restitutie overgebleven schade/kosten van schuldeiser t.g.v. niet-nakoming).
- De schuldeiser kan de ontbinding in rechte eisen (gerechtelijke ontbinding) of buiten de rechter om (buitengerechtelijke ontbinding). De buitengerechtelijke ontbinding kan de schuldeiser eisen op grond van een ontbindend beding (art. 5.92 BW) of, zelfs bij het ontbreken van een ontbindend beding, door kennisgeving (art. 5.93 BW).
- Met een ontbindend beding duiden partijen de verbintenissen aan waarvan de toerekenbare (voortijdige) niet-nakoming de ontbinding van het contract zal rechtvaardigen. Een ontbindend beding verleent de schuldeiser aldus het recht om het contract te ontbinden zonder voorafgaande tussenkomst van de rechter wanneer de schuldenaar een van de verbintenissen niet nakomt (art. 5.92 BW).
- Zelfs als het contract geen ontbindend beding bevat, kan de schuldeiser, nadat hij alle nuttige maatregelen heeft genomen om de niet-nakoming van de schuldenaar vast te stellen (of de dreiging daartoe), op eigen risico, het contract ontbinden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar (ontbinding door kennisgeving).
Bij een niet-nakoming die niet voldoende ernstig is om de ontbinding van het contract te rechtvaardigen, kan de schuldeiser in rechte of via kennisgeving de prijsvermindering eisen. De prijsvermindering is evenredig met het verschil, op het tijdstip van de contractsluiting, tussen de waarde van de ontvangen prestatie en de waarde van de overeengekomen prestatie (art. 5.97 BW).
De schuldeiser kan in een wederkerige contractuele verhouding de uitvoering van zijn verbintenis opschorten (exceptie van niet-uitvoering of exceptio non adimpleti contractus), zolang de schuldenaar, die eerst moest presteren, nalaat om te presteren, of zelfs wanneer het duidelijk is dat de schuldenaar zijn verbintenis niet zal hebben uitgevoerd en deze niet-nakoming ernstige gevolgen heeft voor de schuldeiser (art. 5.98 en 5.239 BW).
2. Ontoerekenbare niet-nakoming
Bij onmogelijkheid tot nakoming die niet toerekenbaar is aan de schuldenaar, wordt de nakoming van de verbintenis opgeschort of dooft de verbintenis uit, naargelang de situatie van overmacht tijdelijk, dan wel blijvend van aard is (art. 5.99 en 5.226 BW).
Bij overmacht rijst de vervolgvraag naar het lot van de overige verbintenissen die uit de overeenkomst voortvloeien. Blijven zij onverkort bestaan, worden zij opgeschort of nemen zij een einde? Met andere woorden, wie draagt het risico (de kost) van de situatie van overmacht (risicoleer)? Het lot van de overige verbintenissen hangt af van het belang van de verbintenis die door overmacht is getroffen, de aard van de overeenkomst en de tijdelijke, dan wel definitieve aard van de situatie van overmacht.
- Als een hoofdverbintenis definitief onmogelijk kan worden nagekomen, neemt het contract in zijn geheel van rechtswege een einde (art. 5.100 BW). Het contract neemt een einde vanaf de dag van die onmogelijkheid. Prestaties die vóór die dag zijn geleverd en waarvoor geen tegenprestatie is ontvangen, zijn vatbaar voor teruggave (art. 5.101 BW).
- Bij een eenzijdig contract, leidt de verdwijning van het goed waarop het eenzijdig contract betrekking heeft, tot het einde van het contract. Mahmet ontleent bijvoorbeeld een uniek eeuwenoud boek van de bibliotheek. Een bruikleen is een eenzijdig en zakelijk contract, in die zin dat de overeenkomst ontstaat door de afgifte van het boek en enkel op de ontlener (Mahmet) een teruggaveverbintenis rust. Als het boek door de bliksem in vlammen is opgegaan, kan Harry het boek niet meer teruggeven. De bibliotheek kan evenmin schadevergoeding eisen, want er is geen toerekenbare niet-nakoming en bijgevolg geen aansprakelijkheidsgrond.
- Bij een wederkerig contract dat geen eigendomsoverdracht inhoudt, rust het risico op de schuldenaar. Als een festival net voor de aanvang door stormweer geannuleerd wordt omdat de locatie door hevige regen overstroomt en de bliksem de geluidsinstallatie treft, terwijl festivalgangers driehonderd euro betaald hebben om drie dagen van het festival te genieten, dan kan de festivalorganisatie haar verbintenis definitief niet meer nakomen. Het risico rust op de festivalorganisatie. Als schuldenaar is zij gehouden tot de terugbetaling van de tickets.
- Bij een wederkerig contract dat een eigendomsoverdracht inhoudt, rust het risico op de eigenaar. Tenzij anders bepaald door de partijen, brengt de eigendomsoverdracht de risico-overdracht met zich mee. Indien het voorwerp teniet gaat door overmacht nadat de verbintenis tot geven is uitgevoerd, kan de schuldeiser van het voorwerp aldus niet langer de levering ervan eisen, maar blijft hij niettemin gehouden de prijs ervan te betalen (art. 5.80 BW).
- Als de onmogelijkheid gedeeltelijk en definitief is, beperkt de ontbinding zich tot het gedeelte van het contract dat aangetast is voor zover het contract deelbaar is volgens de bedoeling van de partijen, gelet op de aard en de strekking ervan (art. 5.100 BW). Een situatie van overmacht kan aldus ook het einde van een deel van het contract inhouden (bv. bliksem slaat enkel in op de verhuurde garage en niet op de verhuurde woning).
- Tijdelijke onmogelijkheid tot nakoming – Als de onmogelijkheid slechts tijdelijk is (bv. storm op zee vertraagt de levering), wordt de nakoming van de correlatieve verbintenis van de medecontractant mee opgeschort (bv. levering van andere goederen die in ruil zijn gegeven). Als het contract evenwel niet meer nuttig kan worden nagekomen op het einde van de onmogelijkheid (bv. laattijdige levering van trouwjurk), geldt de risicoregeling van de definitieve onmogelijkheid tot nakoming (art. 5.102 BW).
H. Gevolgen van het contract voor derden
Het relativiteitsbeginsel houdt in dat het contract in beginsel enkel tussen partijen verbintenissen doet ontstaan (art. 5.103, lid 1 BW). Diegenen die geen partij zijn aan het contract, de derden, kunnen in beginsel geen rechten uit het contract verkrijgen, noch kunnen zij worden aangesproken voor verplichtingen die uit het contract voortvloeien.
De leer van de tegenwerpelijkheid houdt in dat derden het bestaan van een contract als feiten moeten erkennen en het bestaan van het contract in hun voordeel kunnen inroepen (art. 5.103, lid 2 BW). Soms schrijft de wet wel bijkomende tegenwerpelijkheidsformaliteiten voor (bv. overschrijving in een publiek register). Een partij kan aldus het bestaan van een overeenkomst tegenwerpen aan een derde, in die zin dat een derde hiermee rekening moet houden (bv. verbod tot derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk). Omgekeerd, kan een derde ook het bestaan van een overeenkomst tussen partijen inroepen in zijn voordeel (bv. verhoging algemene zorgvuldigheidsnorm).
Een (contract)partij is degene die de overeenkomst heeft gesloten, tot de overeenkomst is toegetreden of de positie van een partij (gedeeltelijk) heeft verkregen (bv. overdracht van contract; verkrijging van kwalitatief recht). Andere personen zijn derden. Een derde kan een partij worden. Bij overlijden van een partij neemt het contract in beginsel geen einde. De erfgenamen treden in de plaats van de partij (art. 5.104 BW).
De vertegenwoordigde mag niet worden verward met de vertegenwoordiger die in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde een overeenkomst sluit (bv. makelaar (vertegenwoordiger) sluit een (ver)koopcontract in naam en voor rekening van de verkoper (vertegenwoordigde)). Er is sprake van onmiddellijke of volkomen vertegenwoordiging wanneer een persoon de bevoegdheid heeft om voor rekening van een ander een rechtshandeling met een derde te verrichten (art. 1.8 BW). De vertegenwoordiger die in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde het contract sluit, is immers geen partij bij dit contract.
Zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid kan iemand geen verbintenis voor een derde aangaan.
Bij sterkmaking daarentegen maakt iemand zich sterk dat een derde een bepaalde prestatie zal verrichten. Ben zegt bijvoorbeeld tegen Julliette dat zijn neef Pjotr het gras zal komen afrijden voor 100 euro). Pjotr is hierdoor echter niet gebonden, daar hij niet tot de verbintenis heeft toegestemd. Als de derde de prestatie niet uitvoert, dan is degene die zich sterk heeft gemaakt, verplicht tot het herstel van de schade (art. 5.106 BW).
De rechten die zodanig nauw verbonden zijn met een goed dat het belang bij die rechten afhankelijk is van de eigendom van het goed, gaan mee over op diegene die dat goed verkrijgt (art. 5.105 BW). Deze rechten zijn verbonden aan de kwaliteit, de hoedanigheid, van eigenaar (leer van de kwalitatieve rechten of accessoriumtheorie). Als Yasemin een woning koopt van Valeria, die deze een jaar geleden heeft laten oprichten door aannemer Bob, maar Yasemin vaststelt dat er allerlei verborgen gebreken, dan kan zij toch Bob contractueel aanspreken (al heeft ze er geen contract mee). Het vorderingsrecht om de aannemer aan te spreken tot vrijwaring voor de verborgen gebreken is als kwalitatief recht van Valeria overgegaan op Yasemin.
Een contract kan aan een derde het recht verlenen om de nakoming van een bepaalde prestatie te eisen (bv. Ben sluit met Michaël een overeenkomst waarbij Michaël zich ertoe verbindt het gras van Julliette af te rijden). Het beding ten behoeve van een derde (of derdenbeding) (art. 5.107 BW) doet onmiddellijk een rechtstreeks recht ontstaan tegen de belover (bv. Julliette kan van Michaël eisen dat hij het gras komt afrijden).
De wet kan een schuldeiser een rechtstreekse vordering verlenen. Dit is het recht om in eigen naam en voor eigen rekening de nakoming van een prestatie te eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar ten belope van hetgeen deze aan zijn schuldeiser verschuldigd is (art. 5.110 BW). In tegenstelling tot een zijdelingse vordering (art. 5.242 BW, zie hierboven), bestaat het voordeel van een rechtstreekse vordering erin dat de schuldeiser beschikt over een eigen recht. De opbrengst van de rechtstreekse vordering komt rechtstreeks in het vermogen van de schuldeiser. Zo beschikt de onbetaalde onderaannemer over een rechtstreekse vordering ten aanzien van de bouwheer (art. 1798 oud BW) en beschikt de benadeelde over een recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar (art. 150 W.Verz.).
Een derde begaat een onrechtmatige daad wanneer hij heeft deelgenomen aan de niet-nakoming door een partij van haar contractuele verbintenissen terwijl hij het bestaan van deze verbintenissen kende of behoorde te kennen (art. 5.111 BW). Dit wordt de derde-medeplichtigheid aan de miskenning van een contractuele verbintenis of de derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk genoemd.
I. Tenietgaan van het contract
Het contract eindigt:
1° door het tenietgaan van de verbintenissen die uit het contract zijn ontstaan overeenkomstig artikel 5.244;
2° door de gerechtelijke of buitengerechtelijke nietigverklaring ervan overeenkomstig artikel 5.59;
3° door de opzegging ervan in onderlinge overeenstemming overeenkomstig artikel 5.70, eerste lid;
4° door de eenzijdige opzegging ervan overeenkomstig artikelen 5.70, tweede lid, 5.75 en 5.76;
5° door de gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding ervan wegens niet-nakoming overeenkomstig artikel 5.90;
6° door de definitieve onmogelijkheid tot nakoming overeenkomstig artikel 5.100;
7° in de overige gevallen bepaald bij wet (art. 5.112 BW).
Een grond tot tenietgaan van een verbintenis (art. 5.244) vormt niet noodzakelijk een grond tot tenietgaan van het contract waaruit de verbintenis voortvloeit.
Het verval van een verbintenis door het wegvallen van het voorwerp ervan geeft op zichzelf geen aanleiding tot het tenietgaan van het contract waaruit die verbintenis is ontstaan (art. 5.113 BW). Wanneer het verval van de verbintenis volgt uit een onmogelijkheid tot uitvoering die de schuldenaar niet kan worden toegerekend, kan het contract een einde nemen als gevolg van de risicoleer (art. 5.100 BW). Omgekeerd, wanneer de onmogelijkheid tot uitvoering toerekenbaar, verwijtbaar, is aan de schuldenaar, leidt dit in principe niet van rechtswege tot het einde van het contract. De schuldeiser kan bij een toerekenbare niet-nakoming kiezen tussen de verschillende sancties (art. 5.83 BW).
Het tenietgaan van het contract heeft geen gevolgen voor de verbintenissen die, gelet op de bedoeling van de partijen en de aard van de grond van het tenietgaan van het contract, bestemd zijn om van toepassing te blijven (postcontractuele werking) gedurende de door de partijen overeengekomen termijn of, bij gebreke daarvan, gedurende een redelijke termijn (bv. vertrouwelijkheidsclausule). Ook uit de wet of de goede trouw kunnen verbintenissen voortvloeien na het einde van het contract (art. 5.114 BW).