Een oneigenlijk contract, ook soms quasicontract genoemd, is een geoorloofde daad waaruit een verbintenis ontstaat ten laste van de persoon die er voordeel uit haalt zonder er recht op te hebben (art. 5.127, lid 3 BW). Het is een oneigenlijk contract omdat de verbintenissen die voortvloeien uit een oneigenlijk contract sterk kunnen gelijken op contractuele verbintenissen, maar het is geen contract omdat de totstandkoming van het oneigenlijk contract niet steunt op een wilsovereenstemming tussen meerdere personen, maar wel het gevolg is van een eenzijdig handelen dat niet het ontstaan van een rechtsgevolg beoogt. Er zijn drie oneigenlijke contracten:
A. Zaakwaarneming
Er is zaakwaarneming wanneer een persoon, zonder daartoe verplicht te zijn, op vrijwillige en nuttige wijze andermans zaak waarneemt zonder dat verzet van de meester van die zaak redelijk voorzienbaar is (art. 5.128 BW). Het ontstaan van een zaakwaarneming vereist niet dat de meester van de zaak kennis heeft van de zaakwaarneming. Zaakwaarneming ligt niet voor wanneer iemand verplicht is om zich in andermans zaken te mengen (bv. contractuele of specifieke wettelijke plicht om een handeling te stellen). De zaakwaarneming moet nuttig zijn. Vaak zal het gaan om een spoedeisende of noodzakelijke situatie, wanneer bijvoorbeeld de woning van de buurman, die op reis is, in brand staat. Het verzet van de meester van de zaak mag ook niet redelijk voorzienbaar zijn. Deze vereisten worden in elk geval als vervuld beschouwd indien de meester van de zaak de zaakwaarneming goedkeurt.
Zaakwaarneming kan betrekking hebben op zowel materiële handelingen (bv. water over de brandende woning gooien), als rechtshandelingen (bv. contract sluiten met aannemer om gat in het dak te dichten). Als de zaakwaarnemer een rechtshandeling stelt voor rekening van de meester van de zaak, kan hij dat ofwel in zijn eigen naam stellen (bv. zelf aannemingsovereenkomst ondertekenen), ofwel in naam van de meester van de zaak (bv. aannemingsovereenkomst ondertekenen in naam en voor rekening van de meester van de zaak).
De zaakwaarnemer moet de door hem begonnen zaakwaarneming voortzetten, de meester van de zaak onverwijld op de hoogte brengen van het initiatief dat hij heeft genomen en aan de meester van de zaak rekenschap geven (art. 5.130 BW). De zaakwaarnemer is verplicht aan de zaakwaarneming alle zorgen van een voorzichtig en redelijk persoon te besteden (art. 5.131 BW). Bij een tekortkoming, is de zaakwaarnemer tot schadeherstel gehouden.
Als er sprake is van een zaakwaarneming, moet de meester van de zaak de verbintenissen uitvoeren die de zaakwaarnemer in naam en voor rekening van de meester is aangegaan en de zaakwaarnemer vergoeden voor de verbintenissen die de zaakwaarnemer in eigen naam is aangegaan, voor alle nuttige of noodzakelijke uitgaven die de zaakwaarnemer heeft verricht en voor alle verliezen die de zaakwaarnemer bij zijn zaakwaarneming heeft geleden en niet aan een onvoorzichtigheid van de zaakwaarnemer te wijten zijn (bv. kledij is gescheurd door over en weer te lopen met water).
B. Onverschuldigde betaling
Er is onverschuldigde betaling, indien (i) de betaling is verricht (ii) zonder schuld, door de schuldenaar ten gunste van een persoon die geen schuldeiser was of door een andere persoon dan de schuldenaar ten gunste van de schuldeiser, voor zover de betaling per vergissing of onder dwang werd verricht (art. 5.133 BW). Wie een onverschuldigde betaling heeft ontvangen, is verplicht ze terug te geven. De restitutie verloopt volgens de regels vervat in de artikelen 5.115 tot 5.122 BW (art. 5.134 BW).
C. Ongerechtvaardigde verrijking
Er is ongerechtvaardigde verrijking wanneer iedere juridische rechtvaardiging ontbreekt voor zowel de verrijking als de correlatieve verarming (art. 5.135 BW). Elke juridische rechtvaardiging moet ontbreken. Een juridische rechtvaardiging bestaat bijvoorbeeld in een wettelijke of contractuele plicht of in de wil van de verarmde om een definitieve vermogensverschuiving ten voordele van de verrijkte tot stand te willen brengen (bv. man heeft woning van vriendin helpen verbouwen, maar daarna loopt de relatie spaak).
De ongerechtvaardigde verrijking vervult een subsidiaire rol (art. 5.136 BW). De verarmde kan zich niet beroepen op de ongerechtvaardigde verrijking indien een andere rechtsvordering voor hem openstaat of een andere rechtsvordering openstond, maar nu op een rechtsbeletsel stuit (bv. verjaring). Stel dat Gök bijvoorbeeld 1.000 euro moest betalen aan dakwerker Yuri, die echter jaren niets heeft laten weten, met als gevolg dat de verjaringstermijn is verstreken. Plots denkt Yuri eraan dat Gök hem nog 1.000 euro moet. Doordat Yuri beschikte over een contractueel vorderingsrecht, kan Stefaan niet alsnog via de ongerechtvaardigde verrijking betaling bekomen.
Degene die ongerechtvaardigd verrijkt is, is aan de verarmde het laagste bedrag van de verrijking en de verarming verschuldigd, geraamd op het tijdstip van de vergoeding (art. 5.137 BW).