Het verbintenissenrecht vormt samen met het goederenrecht de basis van het vermogensrecht, dat het vermogen van een persoon regelt. Het vermogen van een persoon omvat het geheel van diens bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen (art. 3.35 BW). Goederen die tot het vermogen van een persoon behoren vormen bijvoorbeeld diens fiets, laptop en gsm. Verbintenissen die tot het vermogen van een persoon behoren vormen de schuldvorderingen die deze persoon heeft op een andere persoon (bv. recht op betaling van een vergoeding voor het geleverde werk) en de schulden die deze persoon heeft ten aanzien van een andere persoon (bv. verplichting tot terugbetaling van een lening). Waar het goederenrecht de aanspraak van een persoon op een goed/een zaak regelt (“zakelijke rechten”), gaat het verbintenissenrecht over de aanspraak van een persoon op de prestatie van een andere persoon (“vorderingsrechten”).
Het verbintenissenrecht ligt grotendeels vervat in boek 5 (Verbintenissen) en boek 6 (Buitencontractuele aansprakelijkheid) van het Burgerlijk Wetboek. Boek 5 en 6 lezen eerder als een schoolboek dan een wetboek. Waar mogelijk, wordt dan ook (als geheugensteuntje) verwezen naar het relevante wetsartikel. Om de werking van het verbintenissenrecht goed te begrijpen, moet ook rekening worden gehouden met de algemene bepalingen uit boek 1. Hiernaast mag niet worden vergeten dat het oud Burgerlijk Wetboek (van 1804) blijft gelden voor (toekomstige gevolgen van) feiten die zich voorgedaan hebben vóór de inwerkingtreding van boek 5 (1 januari 2023) of van boek 6 (1 januari 2025).
A. Definitie
Een verbintenis is een rechtsband tussen twee of meer personen (rechtssubjecten), waarbij de ene persoon (de schuldeiser) een aanspraak heeft op een prestatie van een andere persoon (de schuldenaar). De schuldenaar is een prestatie verschuldigd en heeft bijgevolg een schuld ten aanzien van de schuldeiser. De schuldeiser is gerechtigd op een prestatie en heeft bijgevolg een schuldvordering, een vorderingsrecht, ten aanzien van de schuldenaar. Het vorderingsrecht van de schuldeiser, houdt in dat hij van de schuldenaar een prestatie kan eisen, zoals iets geven (bv. een diamant), iets doen (bv. een optreden in een zaal), of iets niet-doen (bv. informatie niet verspreiden). Op de schuldenaar rust een verbintenis om dit iets te geven, iets te doen of iets niet te doen. In eenzelfde verhouding kan de ene persoon ten opzichte van de andere persoon zowel schuldeiser als schuldenaar zijn (bv. bij een koopovereenkomst van een laptop voor 1000 euro, heeft de koper van de laptop een vorderingsrecht tot levering van de laptop ten aanzien van de verkoper en heeft de koper een schuld tot betaling van 1000 euro ten aanzien van de verkoper). De schuldeiser en de schuldenaar zijn de partijen van de verbintenis (in de obligatoire verhouding). Wie buiten deze obligatoire verhouding staat, wordt een derde genoemd.
Een verbintenis vloeit voort uit een rechtshandeling (bv. uit een koopovereenkomst spruit een betalingsverbintenis voort), een oneigenlijk contract (bv. bij een onverschuldigde betaling is er een teruggaveverbintenis van wat onverschuldigd is ontvangen), een buitencontractuele aansprakelijkheid (bv. bij het foutief veroorzaken van schade aan een voorbijganger is er een verbintenis tot schadeloosstelling) of een wet (bv. uit een fiscale wet vloeit een verbintenis tot betaling van een belasting voort).
B. Soorten verbintenissen
a. Indeling op basis van ontstaanswijze
Een verbintenis kan voortvloeien uit een rechtsfeit. In tegenstelling tot een rechtshandeling, is voor een rechtsfeit (in de enge zin) geen menselijke gedraging vereist die het doen ontstaan van een rechtsgevolg beoogt. De buitencontractuele aansprakelijkheid verplicht zo diegene die een fout begaan heeft om de schade, ontstaan ten gevolge van die fout, aan de benadeelde te vergoeden (zie verder). Een oneigenlijke contract is een ander rechtsfeit dat verbintenissen kan doen ontstaan.
Daarnaast kan een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling. Een rechtshandeling is de wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan (art. 1.3, lid 1 BW). Naargelang de wilsuiting van één persoon, dan wel van meerdere personen, vereist is om het rechtsgevolg te doen ontstaan, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eenzijdige rechtshandeling (bv. een verbintenis uit eenzijdige wilsuiting, zoals een aanbod) en een meerzijdige rechtshandeling (bv. een contract).
b. Indeling op basis van intensiteit
De schuldenaar van een inspanningsverbintenis, ook wel middelenverbintenis genoemd, moet alle redelijke inspanningen verrichten om de door hem beloofde prestatie (het beloofde resultaat) te vervullen. Hij moet zich gedragen zoals een normaal voorzichtig en redelijk persoon. Als de schuldenaar van een middelenverbintenis het beloofde resultaat niet bereikt, kan de schuldeiser slechts de schuldenaar hiervoor aansprakelijk stellen, indien de schuldeiser kan aantonen dat de schuldenaar zich niet zoals een normaal zorgvuldig persoon heeft gedragen of, met andere woorden, niet zijn best heeft gedaan.
Bij een resultaatsverbintenis heeft de schuldenaar zich er daarentegen toe verbonden om het beloofde resultaat te bereiken. De schuldeiser moet enkel aantonen dat het beloofde resultaat niet werd bereikt. De schuldenaar is dan aansprakelijk, tenzij hij kan aantonen dat het niet behalen van het resultaat te wijten is aan overmacht (zie verder).
Nog verder gaat een garantieverbintenis. Met een garantieverbintenis belooft de schuldenaar om een welbepaald resultaat te bereiken, zonder dat de schuldenaar zich op overmacht kan beroepen. De schuldenaar is hoe dan ook aansprakelijk als het resultaat niet wordt bereikt.
De kwalificatie als inspannings-, resultaats- of garantieverbintenis is aldus van groot belang voor het (tegen)bewijs van de aansprakelijkheid bij niet-nakoming van de verbintenis. Of er een inspannings-, resultaats- of garantieverbintenis voorligt, hangt af van de wil van de partijen (bv. omschrijving in het contract van de verbintenis van het marketingbureau als “het bureau zal pogen de omzet van het bedrijf te doen stijgen”, dan wel als “de omzet van het bedrijf zal met tien procent stijgen”), het voorwerp van de verbintenis, d.i. de eigenlijke prestatie (bv. verbintenis van een chirurg om een ingreep uit te voeren, is in de regel een inspanningsverbintenis, maar bij een eenvoudige ingreep, kan een resultaatsverbintenis in hoofde van de chirurg bestaan), en de op de verhouding toepasselijke rechtsregels. De wil van partijen kan immers niet indruisen tegen een dwingende rechtsregel.
c. Indeling op basis van afdwingbaarheid
Een (civiele of burgerlijke) verbintenis, die in rechte afdwingbaar is, is van een natuurlijke verbintenis te onderscheiden (art. 5.2 BW). Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis waarvan de uitvoering in rechte niet kan worden afgedwongen (bv. betaling van een verjaarde schuld). Wie echter een natuurlijke verbintenis zonder vergissing of dwang nakomt, kan naderhand niet meer de restitutie/teruggave eisen. De erkenning zonder vergissing of dwang doet een (juridisch afdwingbare) verbintenis ontstaan. In dit hoofdstuk worden de krachtlijnen uiteengezet van de civiele of burgerlijke verbintenis.
d. Indeling op basis van belang van de wederpartij
Bij een (gewone) verbintenis is de identiteit van diegene die de verbintenis uitvoert in beginsel niet relevant. De schuldenaar zal normaal gezien zelf iets geven, doen of nalaten, maar kan ook een derde belasten met de uitvoering van de verbintenis (bv. een aannemer laat werken uitvoeren door zijn werknemer of een onderaannemer). Omgekeerd, zal doorgaans ook gepresteerd worden (rechtstreeks) ten gunste van de schuldeiser, maar ook hij kan een derde machtigen om de betaling te ontvangen. Dat de persoon van schuldenaar en schuldeiser dus (meestal) niet belangrijk zijn, brengt onder meer met zich mee dat een schuldvordering kan worden overgedragen (zie verder) en dat schulden en schuldvorderingen in principe overerfbaar zijn. Als de schuldeiser overlijdt, nemen zijn erfgenamen de vorderingen over. Als de schuldenaar overlijdt, blijven zijn erfgenamen tot uitvoering gehouden (tenzij zij de nalatenschap verwerpen).
Op dit beginsel bestaat echter de uitzondering van de verbintenis intuitu personae. Dit is een verbintenis die zozeer met de persoon zelf verbonden is, dat de uitvoering door de erfgenaam of een derde geen enkele zin zou hebben (bv. erfgenaam van kunstschilder of gespecialiseerd arts). Als de schuldenaar overlijdt, dooft de verbintenis ook uit.
C. Beginselen
Om de werking van het (verbintenissen)recht te begrijpen, moet rekening worden gehouden met de onderliggende beginselen.
Het beginsel van de wilsautonomie houdt in dat elk individu in principe zelf (autonoom door zijn eigen wil) de eigen rechtspositie bepaalt of dus bepaalt welke verbintenissen (rechten en verplichtingen) hij heeft. Dit beginsel van de wilsautonomie vertaalt zich juridisch onder meer naar de vrijheid van ondernemen (art. II.3 WER)en de contractvrijheid (art. 5.14 BW). Omwille van de centrale rol die wordt toebedeeld aan de wil van het individu bij het creëren en het aangaan van verbintenissen, vormt de wil van het individu ook de leidraad bij de uitlegging van de verbintenissen die het individu vrijwillig in het leven heeft geroepen. Bij de interpretatie van een contract geldt zo de regel van de voorrang van de werkelijke wil boven de letterlijke betekenis van de gebruikte bewoordingen (art. 5.64 BW). Echter, wanneer de werkelijke wil verschilt van de geuite wil (art. 1.4 BW), kan ter bescherming van het rechtmatig vertrouwen van een ander op de geuite wil, de geuite wil primeren op de werkelijke wil (bv. je plaatst een bestelling online, maar hebt daarbij het verkeerde artikel aangeklikt; de verkoper mag er rechtmatig op vertrouwen dat jij, de koper, het aangeklikte artikel wil kopen).
Het verbod van rechtsmisbruik verbiedt dat iemand misbruik maakt van het recht dat de letter van de wet of de rechtshandeling (bv. contract) hem toekent (art. 1.10 BW). Iemand maakt misbruik van zijn recht, wanneer hij zijn recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst. De sanctie bij misbruik bestaat in de matiging van het recht tot de normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de schade die het misbruik heeft berokkend. Stel bijvoorbeeld dat volgens de letter van een wet of een contract de verhuurder recht heeft op een vergoeding die overeenstemt met de huurprijs van drie maanden, indien de huurder de huurovereenkomst voortijdig opzegt. Als de huurder de huurovereenkomst echter moet opzeggen omwille van ernstige gezondheidsredenen of veiligheidsredenen en de huurder een nieuwe kandidaat-huurder aanbrengt, kan in beginsel worden aangenomen dat de verhuurder die onverkort de betaling eist van de volle drie maanden huurprijs, rechtsmisbruik begaat. De sanctie kan er dan in bestaan dat de rechter de verhuurder slechts één maand huurprijs toekent of zelfs geen vergoeding.
Fraus omnia corrumpit verduidelijkt dat een rechtsregel geen uitwerking mag verlenen aan bedrog. Wie met het oogmerk te schaden of uit winstbejag een opzettelijke fout pleegt, mag daaruit geen voordeel verkrijgen (opzet mag niet lonen).