Er bestaan algemene regels die van toepassing zijn op elke verbintenis, ongeacht de bron ervan. Naargelang de specifieke bron van de verbintenis of de specifieke aard van de verbintenis, bevat de wet wel enkele afwijkingen van het algemeen regime. Het algemeen regime van verbintenissen (art. 5.138-5.270 BW) bevat regels over de volgende aspecten.
A. Modaliteiten van de verbintenis
Aan een verbintenis kan een modaliteit worden verbonden, zoals een voorwaarde of een termijn (tijdsbepaling). Een verbintenis zonder modaliteit wordt ook wel eens een eenvoudige of zuivere verbintenis genoemd.
Een verbintenis is voorwaardelijk wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis (art. 5.139 BW). De voorwaarde verwijst aldus naar een toekomstige en onzekere gebeurtenis. Denk aan een natuurverschijnsel (bv. concert gaat door als er geen storm is), een juridische factor (bv. aankoop grond, mits verkrijgen van omgevingsvergunning), een economische factor (bv. aankoop huis, mits verkrijgen van lening) en zelfs de wil van een persoon (bv. aanvaarden van een job, mits vriend(in) akkoord is om te verhuizen).
Het kan gaan om een opschortende voorwaarde, dan wel een ontbindende voorwaarde. Bij een verbintenis onder opschortende voorwaarde hangt de opeisbaarheid van de verbintenis af van het vervullen van de voorwaarde – de toekomstige en onzekere gebeurtenis (art. 5.139 BW). Zolang de voorwaarde niet is vervuld, is de verbintenis niet opeisbaar. Wanneer de voorwaarde zich vervult, is de verbintenis opeisbaar. Wanneer de voorwaarde zich niet vervult, gaat de verbintenis teniet (art. 5.148 BW). Een verbintenis onder ontbindende voorwaarde is opeisbaar, maar gaat teniet bij vervulling van de voorwaarde (art. 5.139 BW). Zolang de voorwaarde niet is vervuld, is de verbintenis opeisbaar. Wanneer de voorwaarde zich vervult, gaat de verbintenis teniet voor de toekomst. Wanneer de voorwaarde zich niet vervult, wordt de verbintenis onder ontbindende voorwaarde een eenvoudige verbintenis (art. 5.148 BW).
Een verbintenis kan niet worden gekoppeld aan een opschortende voorwaarde waarvan de vervulling louter afhangt van de wil van degene die zich verbindt (art. 5.141 BW). Een dergelijke zuiver potestatieve opschortende voorwaarde in hoofde van de schuldenaar houdt immers in dat de schuldenaar zich tegelijk verbindt en niet verbindt. Er blijkt gewoonweg geen sprake te zijn van een verbintenis, want de opeisbaarheid van de verbintenis hangt uitsluitend af van de wil van degene die de verbintenis is aangegaan. Als bijvoorbeeld Clara zich verbindt ten aanzien van Dieter om haar fiets aan hem te verkopen als zij er zin in heeft, dan blijkt bij nader inzien Clara zich eigenlijk niet te hebben verbonden, daar zij zelf kiest om al dan niet haar fiets te verkopen. Dieter beschikt niet over een juridisch afdwingbare aanspraak.
Een verbintenis is met tijdsbepaling wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan wordt uitgesteld totdat een toekomstige en zekere gebeurtenis zich voordoet, ook al is de datum ervan onzeker (art. 5.149 BW). Het kan gaan om een opschortende of een uitdovende tijdsbepaling, naar analogie met de voorwaarde.
B. Verbintenis met pluraliteit van voorwerp
Het voorwerp van een verbintenis kan meervoudig zijn. Daarbij gaat het om een cumulatieve verbintenis, een alternatieve verbintenis of een verbintenis met subsidiaire prestatie. Deze verbintenissen verschillen naargelang het antwoord op de vraag of de schuldenaar één of meerdere prestaties moet vervullen om bevrijd te zijn en/of het antwoord op de vraag of de onmogelijkheid tot nakoming de andere prestatie(s) uitdooft, dan wel overeind laat.
- Een cumulatieve verbintenis heeft twee of meer prestaties tot voorwerp heeft. Enkel de nakoming van het geheel bevrijdt de schuldenaar (art. 5.156 BW). De schuldenaar verbindt zich aldus tot meerdere prestaties en moet alle beloofde prestaties (cumulatief) nakomen.
- Een alternatieve verbintenis heeft ook twee of meer prestaties tot voorwerp, maar de nakoming van één daarvan bevrijdt de schuldenaar. Tenzij het contract anders bepaalt, komt de keuze tussen de prestaties toe aan de schuldenaar (art. 5.157 BW). Stel bijvoorbeeld dat de bank een miljoen euro uitleent aan Hans. In de overeenkomst staat een valuta-optie, die met zich meebrengt dat Hans mag kiezen in welke munt hij de bank terugbetaalt.
- Een verbintenis met een subsidiaire prestatie tot voorwerp strekt tot een hoofdprestatie, maar de schuldenaar heeft de keuze om zich te bevrijden door een andere, bepaalde prestatie te leveren. De keuze om de subsidiaire prestatie te leveren komt toe aan de schuldenaar; de schuldeiser kan enkel aanspraak maken op de hoofdprestatie (art. 5.158 BW). Ingrid wil bijvoorbeeld al lang allerlei werken in haar tuin laten uitvoeren. Het omzagen van een boom (die teveel schaduw geeft) is voor haar prioritair. Daar tuinman Jan een druk bezet tuinaannemer is en een teveel aan wind het zagen zou kunnen verhinderen, komt Ingrid met tuinman Jan overeen dat hij volgende week voor 1.000 euro de boom zal omzagen, dan wel de volledige haag zal snoeien.
Het belang van het onderscheid uit zich bij de onmogelijkheid tot nakoming van een verbintenis met meervoudig voorwerp. Als bij een cumulatieve verbintenis de nakoming van de ene prestatie onmogelijk wordt, blijven de andere prestaties verschuldigd (art. 5.156 BW). Als bij een alternatieve verbintenis, één van de prestaties onmogelijk wordt, vooraleer de keuze is gemaakt, gelden de andere prestaties als keuze (art. 5.157 BW). Als bij een verbintenis met subsidiaire prestatie de hoofdprestatie onmogelijk wordt, dooft ook de subsidiaire prestatie uit (art. 5.158 BW).
C. Verbintenis met pluraliteit van rechtssubjecten
Een verbintenis verbindt niet steeds slechts één schuldenaar aan één schuldeiser. Meerdere schuldenaars kunnen gehouden zijn tot één en dezelfde schuld, net als meerdere schuldeisers eenzelfde schuldvordering kunnen hebben. Het uitgangspunt vormt het beginsel van de verdeling. Verbintenissen zijn normaal gezien deelbaar, d.w.z. dat bij meerdere schuldenaars elke schuldenaar slechts tot zijn deel gehouden is en dat bij meerdere schuldeisers elke schuldeiser slechts ten belope van zijn deel de schuldenaar kan aanspreken. Als een schuldeiser of een schuldenaar overlijdt en meerdere erfgenamen nalaat, vindt ook onder hen de verdeling plaats (art. 5.159 BW).
Uitzonderingen vormen de hoofdelijke verbintenis, de ondeelbare verbintenis en de in solidum verbintenis (art. 5.159 BW). Een schuldeiser kan, naar eigen keuze, van elke schuldenaar die tot een hoofdelijke, ondeelbare of verbintenis in solidum gehouden is, de volledige betaling eisen. Het risico van insolvabiliteit van een schuldenaar verschuift zo naar de medeschuldenaars. Wanneer er meerdere schuldeisers zijn en tussen hen hoofdelijkheid of ondeelbaarheid bestaat, kan elk van hen de schuldenaar voor het geheel aanspreken.
Er bestaat hoofdelijkheid tussen schuldenaars wanneer zij gehouden zijn tot dezelfde prestatie en de schuldeiser ieder van hen, naar eigen keuze, voor het geheel kan aanspreken (art. 5.160 BW). Bijkomende gevolgen zijn dat een ingebrekestelling van één van de hoofdelijke schuldenaars, gevolgen heeft jegens allen (zoals het lopen van moratoire interest, dit is verwijlintrest) en dat een stuiting van de verjaring tegenover een van de hoofdelijke schuldenaars, de verjaring stuit ten aanzien van allen (art. 5.163 BW). Hoofdelijkheid wordt niet vermoed, maar kan voortvloeien uit een wet in de ruime zin of een overeenkomst. Hoofdelijkheid bestaat bijvoorbeeld van rechtswege tussen ondernemingen in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1° van het Wetboek van economisch recht, die tot een zelfde contractuele verbintenis gehouden zijn. Deze regel is evenwel niet van toepassing indien de onderneming een natuurlijke persoon is en haar contractuele verbintenis kennelijk vreemd is aan de onderneming (art. 5.160, § 2 BW).
De betaling van de hoofdelijke verbintenis door één van de schuldenaars bevrijdt alle andere schuldenaars van de schuld jegens de schuldeiser, in de mate van betaling (art. 5.161 BW). Tussen de schuldenaars onderling volgt dan een interne verrekening, waarbij elke schuldenaar gehouden is tot zijn aandeel in de schuld. De verdeling geschiedt daarbij in principe in gelijke delen (art. 5.164 BW).
Er bestaat ondeelbaarheid tussen schuldenaars wanneer zij gehouden zijn tot dezelfde ondeelbare prestatie en de schuldeiser ieder van hen, naar eigen keuze, voor het geheel kan aanspreken (art. 5.166 BW). Een prestatie is ondeelbaar wanneer zij hetzij door haar aard of door de strekking van de verbintenis, hetzij krachtens wettelijke, contractuele of testamentaire bepaling, niet vatbaar is voor verdeling (art. 5.166, § 2 BW). Een prestatie die uit haar aard deelbaar is, kan aldus ondeelbaar worden gemaakt. Een uit haar aard ondeelbare prestatie is bijvoorbeeld de verbintenis in hoofde van twee landbouwers om één trekpaard te leveren.
Schuldenaars zijn in solidum gehouden wanneer zij, buiten de gevallen van passieve hoofdelijkheid en ondeelbaarheid en hoewel ze verbonden zijn jegens de schuldeiser door onderscheiden verbintenissen, elk gehouden zijn tot de gehele betaling (art. 5.168 BW). De in solidum-gehoudenheid vormt als het ware een opvangnet. Voor bepaalde typesituaties zou het beginsel van de deelbaarheid tot te onbillijke gevolgen leiden. Precieze bronnen waaruit in solidum-gehoudenheid voortvloeit, somt de wet bewust niet (limitatief) op om de nodige openheid te laten voor de rechtspraak om nieuwe bronnen van in solidum-gehoudendheid te erkennen. Een belangrijke bron zijn samenlopende fouten. Samenlopende fouten zijn fouten van onderscheiden personen die elk noodzakelijk hebben bijgedragen tot de concrete schade. Een voorbeeld: Nic en Oscar gaan samen uit, maar krijgen ruzie. Nic duwt Oscar de straat op. Net op dat ogenblik komt Pol met zijn wagen te snel aangereden. Oscar kan, naar eigen keuze, Nic of Pol aanspreken voor het geheel van de schadevergoeding. Het risico van insolvabiliteit van Nic of Pol rust niet op het slachtoffer, Oscar. Als Nic bijvoorbeeld geen eurocent heeft, kan Oscar nog steeds bij Pol de gehele schadevergoeding eisen.
D. Overdracht van de verbintenis
Een (toekomstige bepaalbare) schuldvordering is in beginsel vatbaar voor (gedeeltelijke) overdracht (art. 5.174-5.176 BW), wat overdracht van een schuldvordering wordt genoemd. Een schuldvordering behoort immers tot het vermogen van de schuldeiser. Bij de overdracht van een schuldvordering gaan ook de nevenrechten mee over (art. 5.177 BW), zoals zekerheden (bv. pand of borgtocht). Een contractuele overdracht van een schuldvordering, wordt ook wel cessie van schuldvordering genoemd. De schuldeiser die zijn schuldvordering overdraagt, wordt de overdrager of cedent genoemd. De persoon die de schuldvordering overneemt, wordt de overnemer of cessionaris genoemd. De schuldenaar, op wie de schuldvordering betrekking heeft, wordt de gecedeerde schuldenaar genoemd.
Een verbod tot overdracht kan voortvloeien uit de wet of de aard en strekking van de schuldvordering zelf, wanneer de schuldvordering bijvoorbeeld een sterk persoonlijk karakter heeft. Uiteenlopende redenen kunnen bestaan waarom iemand zijn schuldvordering wil overdragen. De schuldeiser wil zich bijvoorbeeld niet bezighouden met het innen van de schuldvordering. Doordat het innen van schuldvorderingen op zich ook kosten met zich meebrengt en er een kans bestaat dat een schuldenaar niet (volledig) betaalt, wordt een schuldvordering doorgaans overgedragen aan een (iets) lagere prijs.
Bij de overdracht van een in rechte betwiste schuldvordering, kan de schuldenaar zich in principe van zijn schuld bevrijden door de overnameprijs, de wettig gemaakte kosten en de interest, te betalen aan de overnemer (art. 5.178 BW). Dit recht van de schuldenaar om de schuldvordering van de overnemer over te kopen en zo een einde aan het proces te maken, wordt ook wel het naastingsrecht genoemd.
De overdracht van schuldvordering komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de overdrager en de overnemer. De schuldenaar moet niet toestemmen.
Door het sluiten van het contract van overdracht is de overdracht tegenwerpelijk aan derden, met uitzondering van de gecedeerde schuldenaar. De overdracht kan slechts tegen de gecedeerde schuldenaar worden ingeroepen vanaf het ogenblik dat zij aan de gecedeerde schuldenaar ter kennis is gebracht of door hem is erkend (art. 5.179 BW). Met andere woorden, zolang er geen kennisgeving of erkenning is (de schuldenaar niet op de hoogte is van de overdracht), kan de schuldenaar bevrijdend zijn schuld betalen aan de overdrager (art. 5.181 BW). Als de schuldenaar wel op de hoogte is van de overdracht en (verkeerdelijk) toch betaalt aan de overdrager, is de schuldenaar niet bevrijd. De overnemer kan dan nog betaling eisen van de schuldenaar.
Een schuld kan niet zonder toestemming van de schuldeiser worden overgedragen (overdracht van schuld). De overdracht van schuld zomaar toelaten zou tot gevolg hebben dat een schuldeiser kan worden opgezadeld met een minder solvabele schuldenaar. Naargelang de schuldeiser toestemming heeft verleend tot de overdracht van schuld, is een onderscheid te maken tussen een volkomen overdracht van schuld en een onvolkomen overdracht van schuld. Bij een volkomen overdracht van schuld draagt de oorspronkelijke schuldenaar zijn schuld over aan een andere persoon, de schuldovernemer genoemd, en dit met toestemming van de schuldeiser (art. 5.187 BW). De schuldoverdracht bevrijdt de oorspronkelijke schuldenaar voor de toekomst, tenzij anders is overeengekomen (art. 5.188 BW). De bevrijding van de oorspronkelijke schuldenaar heeft tot gevolg dat de persoonlijke en zakelijke zekerheidsrechten vervallen (bv. borg of pand), behoudens anders overeengekomen met de zekerheidssteller (bv. borgsteller of pandverstrekker).
Er is een onvolkomen schuldoverdracht wanneer de overnemer de bedoeling heeft zich te verbinden tegenover de schuldeiser die zijn toestemming niet heeft gegeven. De “oorspronkelijke schuldenaar/overdrager” en de “schuldovernemer” zijn hoofdelijk tot betaling van de schuld gehouden (art. 5.191 BW).
De (on)volkomen schuldoverdracht moet worden onderscheiden van een interne overname van schuld. Bij een interne schuldovername verbindt de “overnemer” zich niet tegenover de schuldeiser. De “overnemer” spreekt enkel met de “oorspronkelijke schuldenaar” onderling af dat hij de schuld zal betalen. De schuldeiser heeft in principe geen kennis van deze interne schuldovername en kan hier in principe dan ook geen rechten uit putten (art. 5.192 BW).
Een overdracht van een contract, ten slotte, impliceert een overdracht van schuldvordering(en) en een overdracht van schuld(en). De regels over de overdracht van schuldvordering en de overdracht van schuld werken dan ook enigszins door. Naargelang de medecontractant toestemming heeft verleend tot de overdracht door een contractpartij van haar contractpositie, is een onderscheid te maken tussen een volkomen contractoverdracht en een onvolkomen contractoverdracht.
Een volkomen contractoverdracht, d.i. een contractoverdracht met toestemming van de medecontractant, bevrijdt de overdrager voor schulden die na de overdracht opeisbaar worden, tenzij partijen anders zijn overeengekomen (art. 5.193, § 1 BW).
Bij een onvolkomen contractoverdracht, d.i. een contractoverdracht zonder toestemming van de medecontractant, kan enkel de overnemer de rechten uitoefenen die voortvloeien uit die contractuele positie. De overdrager blijft weliswaar hoofdelijk gehouden tot de gevolgen van de uitoefening van die rechten (art. 5.193, § 2 BW). Eveneens blijft de overdrager hoofdelijk gehouden tot de schulden (art. 5.191 BW).
E. Nakoming van de verbintenis
Een verbintenis moet worden nagekomen, dit is de nakoming of de betaling. De schuldenaar die zijn verbintenis nakomt, is bevrijd (art. 5.194 BW). De betaling moet worden gedaan zodra de schuld opeisbaar is (art. 5.203 BW). Eventuele kosten die met de betaling gepaard gaan, komen ten laste van de schuldenaar (art. 5.204 BW). Uitzonderlijk kan de rechter een uitstel tot nakoming/betaling toekennen, ook wel respijttermijn genoemd (art. 5.201 BW). De schuldeiser moet de betaling van de opeisbare prestatie aanvaarden (art. 5.211 BW).
De betaling moet worden gedaan aan de schuldeiser of iemand die gemachtigd is om voor hem de betaling te ontvangen. Bij betaling aan iemand die niet bevoegd is om de betaling te ontvangen, is de betaling enkel bevrijdend, indien de schuldeiser de betaling bekrachtigt (goedkeurt), de schuldeiser er voordeel uit heeft getrokken, of de betaling te goeder trouw is gedaan aan de schijnschuldeiser (art. 5.198 BW). De schuldeiser kan in beginsel niet worden gedwongen om een gedeeltelijke betaling te ontvangen of een andere prestaties te ontvangen dan deze die verschuldigd is, zelfs al is zij van grotere waarde (art. 5.200 BW).
De regels over de (niet-)nakoming verschillen naargelang het gaat om een geldschuld, dan wel om een waardeschuld. Een geldschuld is een schuld die strekt tot betaling van een geldsom die vooraf numeriek is bepaald of bepaalbaar is (bv. verbintenis tot betaling van de koopprijs van 10.000 euro). Een waardeschuld vormt elke andere schuld. Een waardeschuld is een schuld tot vergoeding van een schade waarvan het bedrag niet op voorhand numeriek is vastgelegd. Het nominale bedrag dat bij een waardeschuld moet worden betaald, wordt pas naderhand vastgesteld (bv. verbintenis tot schadevergoeding wegens een (buiten)contractuele fout). Zolang de (contract)partijen het niet eens zijn over het bedrag van de schadevergoeding of zolang een rechter niet is overgegaan tot een raming ervan, gaat het om een waardeschuld. Zodra de verschuldigde geldsom is bepaald, is het een geldschuld.
De schuldenaar van een geldschuld betaalt bevrijdend door de storting van het nominaal bedrag ervan, zonder rekening te houden met de werkelijke waarde ervan (art. 5.205 BW). Dit is het principe van het monetair nominalisme. Er wordt geen rekening gehouden met de waardeschommelingen van de munteenheid waarin de schuld is uitgedrukt (door inflatie of daling van de muntkoers). Partijen kunnen hier evenwel van afwijken.
Bij laattijdige nakoming van een geldschuld is moratoire interest (of verwijlintrest) verschuldigd (art. 5.206 BW). Deze moratoire interest is verschuldigd vanaf de dag van de ingebrekestelling, behoudens andersluidende wettelijke of conventionele regel (art. 5.240 BW).
Bij laattijdige nakoming van een waardeschuld is compensatoire (of vergoedende) interest verschuldigd (art. 5.206 BW) vanaf de dag waarop de niet-nakoming vaststaat (art. 5.241 BW), ongeacht de datum van ingebrekestelling.
In principe geldt voor moratoire interest een verbod van anatocisme. Dit wil zeggen dat interesten op hun beurt geen interesten opbrengen. Niettegenstaande andersluidend beding, kan vervallen moratoire interest slechts interest opbrengen na ingebrekestelling of na een specifiek contract, mits de ingebrekestelling of dit contract betrekking heeft op interest die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd is (art. 5.207 BW).
Bij een waardeschuld is de rechter vrij om te oordelen of voor een integraal herstel van de schade de toekenning van interesten op interesten vereist is. Als de rechter van oordeel is dat anatocisme vereist is, gelden niet de bovengenoemde voorwaarden (ingebrekestelling/specifiek contract; geheel jaar).
Als een schuldenaar meerdere schulden heeft, kan de schuldenaar die een betaling uitvoert kiezen welke schuld hij wil voldoen (bv. de schuld die de hoogste interesten heeft), tenzij die toerekening in strijd is met de wet of met het contract (art. 5.208 BW). Bij gebrek aan keuze, gebeurt de toerekening in de eerste plaats op de vervallen schulden en onder meerdere vervallen schulden op de schulden waarbij de schuldenaar het meeste belang had deze te voldoen (art. 5.209 BW). De betaling van een geldschuld die moratoire interest oplevert, wordt eerst toegerekend op de interest, tenzij de schuldeiser toestemt om de betaling eerst op het kapitaal toe te rekenen (art. 5.210 BW).
Als een derde andermans schuld betaalt, is de oorspronkelijke schuldenaar bevrijd tegenover zijn schuldeiser, maar niet noodzakelijk tegenover de derde die zijn schuld heeft betaald. De vraag rijst of de derde-betaler in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser is getreden en zo een verhaalsrecht heeft op de schuldenaar.
Subrogatie of indeplaatsstelling in de rechten van de schuldeiser ten voordele van een derde die hem betaalt, geschiedt bij contract of krachtens de wet (art. 5.217 BW). Twee schuldenaars Anoek en Bart zijn bijvoorbeeld hoofdelijk gehouden tot de betaling van 10.000 euro aan Chris. Anoek betaalt de volledige schuld van 10.000 euro aan Chris. Anoek treedt in de rechten van Chris en kan 5.000 euro eisen van Bart. In de verhouding tussen medeschuldenaars onderling geldt immers in beginsel de deelbaarheid.
F. Niet-nakoming van de verbintenis
Bij een niet-nakoming van een verbintenis moet eerst worden nagegaan of de niet-nakoming al dan niet toerekenbaar is aan de schuldenaar.
Als de niet-nakoming niet toerekenbaar is aan de schuldenaar en het onmogelijk is voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen (ontoerekenbare onmogelijkheid), is er sprake van overmacht. Zolang het onmogelijk is voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen, wordt de nakoming opgeschort (bv. vertraging in uitvoering door storm). Als de nakoming van de verbintenis blijvend onmogelijk is geworden door overmacht (bv. voorwerp verbintenis is tenietgegaan door bliksem), dan is de schuldenaar bevrijd. Overmacht werkt evenwel niet bevrijdend, indien de schuldenaar deze omstandigheid (bv. in een contract) voor zijn rekening heeft genomen of wanneer hij voordien reeds in gebreke was gesteld om zijn verbintenis na te komen (art. 5.227 BW). De schuldenaar moet wel binnen een redelijke termijn de schuldeiser op de hoogte brengen van de situatie van overmacht. Indien de schuldenaar aan zijn kennisgevingsplicht tekortkomt, staat de schuldenaar in voor de schade die hiervan het gevolg is (art. 5.226 BW).
Indien de schuldenaar een beroep doet op een andere persoon voor de nakoming van de verbintenis (bv. een aannemer schakelt een onderaannemer in om bepaalde werken uit te voeren), is de fout die deze hulppersoon heeft begaan aan de schuldenaar toerekenbaar (art. 5.229 BW). Een fout van een hulppersoon, vormt aldus geen situatie van overmacht. Indien de niet-nakoming van een verbintenis te wijten is aan het gebruik van een gebrekkig voorwerp, is deze niet-nakoming de schuldenaar toerekenbaar, behoudens overmacht (art. 5.230 BW).
Als de niet-nakoming toerekenbaar is aan de schuldenaar (er hem dus een fout kan worden verweten of hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan), kan de schuldeiser zich op sancties beroepen. Of er een fout voorligt, wordt beoordeeld in het licht van de regels van buitencontractuele aansprakelijkheid, nl. het criterium van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (art. 5.225 BW). Zonder afbreuk te doen aan de bijzondere regels voor de niet-nakoming van een contractuele verbintenis (zie verder), beschikt de schuldeiser bij een toerekenbare niet-nakoming door de schuldenaar in beginsel over de volgende sancties:
- Eerst en vooral het recht op uitvoering in natura van de verbintenis;
- Ten tweede het recht op herstel van de schade die veroorzaakt is door de niet-nakoming;
- Ten derde het recht om de uitvoering van zijn eigen verbintenis op te schorten.
Om de uitvoering in natura te eisen, dan wel schadeherstel, moet de schuldeiser in principe wel eerst de schuldenaar in gebreke stellen (art. 5.224). Een ingebrekestelling (of aanmaning) is een duidelijke en ondubbelzinnige kennisgeving aan de schuldenaar om diens verbintenis na te komen (art. 5.231 BW). Een ingebrekestelling is niet vereist, indien bijvoorbeeld een verbintenis om iets niet te doen werd geschonden (bv. miskenning van geheimhoudingsplicht) of de schuldenaar al heeft laten weten dat hij zijn verbintenis niet zal uitvoeren (art. 5.233 BW).
De schuldeiser heeft het recht om de uitvoering van de verschuldigde prestatie in rechte te vorderen (uitvoering in natura), tenzij dit onmogelijk of abusief zou zijn, dan wel gepaard gaat met de uitoefening van dwang of geweld op de schuldenaar (art. 5.234 BW). Als de prestatie zich ertoe leent (bv. schilderen van een woning), kan de schuldeiser zich door de rechter laten machtigen om de verbintenis zelf uit te voeren of te laten uitvoeren door een derde op kosten van de schuldenaar (art. 5.235 BW). Als de prestatie zich ertoe leent, kan de rechter in plaats van de schuldenaar een beslissing nemen (bv. goedkeuring van plan) of bevelen dat zijn beslissing zal gelden als akte (bv. (ver)koper weigert notariële akte te verlijden; vonnis zal dan gelden als authentieke verkoopakte) (art. 5.236 BW).
De schuldeiser heeft het recht om het herstel van de schade te eisen die de niet-nakoming veroorzaakt. De schuldenaar is immers gehouden tot het integraal herstel van de door hem veroorzaakte schade (art. 5.237 BW). Het schadeherstel kan de vorm aannemen van een herstel in natura (bv. muurtje dat platgereden is opnieuw oprichten), dan wel een vervangende geldsom (geldelijke schadevergoeding).
Op de schuldeiser rust weliswaar ook een schadebeperkingsplicht, dit wil zeggen dat hij alle redelijke maatregelen moet treffen om de schadelijke gevolgen van de niet-nakoming te voorkomen en te beperken (bv. koper komt snel bederfbare goederen niet afhalen; verkoper moet deze dan verkopen). De redelijke kosten die hieraan werden besteed (bv. winkel langer openhouden), zijn verhaalbaar op de schuldenaar. In de mate dat de schuldeiser niet (voldoende) schadebeperkende maatregelen neemt, staat de schuldeiser zelf in voor de schade die daaruit voortvloeit (art. 5.238 BW).
In een wederkerige rechtsverhouding kan de schuldeiser zijn verbintenis opschorten (opschortingsrecht), zolang de schuldenaar, die eerst moest presteren, nalaat om te presteren, of zelfs wanneer het duidelijk is dat de schuldenaar zijn verbintenis niet zal hebben uitgevoerd en deze niet-nakoming ernstige gevolgen voor de schuldeiser heeft (art. 5.239 BW). Dit opschortingsrecht is vrij vergaand en moet dan ook te goeder trouw, als een normaal zorgvuldig persoon, worden uitgeoefend.
Het recht op integraal schadeherstel houdt ook in dat de schuldeiser recht heeft op vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, alsook op nalatigheidsinteresten. Nalatigheidsinteresten beogen de vertraging in het schadeherstel te vergoeden (bv. de laattijdige betaling van een geldschuld of van een waardeschuld houdt ook schade in). De moratoire interest die verschuldigd is wegens de vertraging in de nakoming van een geldschuld bestaat uitsluitend in de wettelijke interestvoet, behoudens de uitzonderingen waarin de wet of het contract voorzien (art. 5.240 BW). De wettelijke interest is in beginsel verschuldigd vanaf de dag van de ingebrekestelling. Bij een opzettelijke fout van de schuldenaar kan het herstel de interest aan de wettelijke interestvoet te boven gaan. Over de interestvoet van de compensatoire interest die verschuldigd is wegens en vanaf de vertraging in de nakoming van een waardeschuld, oordeelt de rechter in het licht van de concrete omstandigheden (art. 5.241 BW).
G. Bescherming van de rechten van de schuldeiser
Een schuldenaar beheert in beginsel zelf zijn vermogen. Om te vermijden dat de schuldenaar zo zijn schuldeiser kan benadelen, voorziet de wet in een zijdelingse vordering en een pauliaanse vordering.
De zijdelingse vordering beoogt de schuldeiser te beschermen tegen het stilzitten van zijn schuldenaar. Bij stilzitten van de schuldenaar kan de schuldeiser die over een zekere en opeisbare schuldvordering beschikt alle rechten en vorderingen van de schuldenaar, in diens naam en voor diens rekening uitoefenen, met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn (art. 5.242 BW). Stel bijvoorbeeld dat An 10.000 euro met betalen aan Bert. An zelf heeft slechts 5.000 euro op haar bankrekening staan, maar ze heeft ook een schuldvordering op haar vriendin Chloë van 5.000 euro. An laat echter na om deze 5.000 euro op te eisen. Bert kan dan in naam en voor rekening van An bij Chloë die 5.000 euro opeisen. In naam en voor rekening van An houdt in dat die 5.000 euro wel in het vermogen van An terechtkomt.
De pauliaanse vordering beoogt de schuldeiser te beschermen tegen één of meerdere bedrieglijke rechtshandelingen die zijn schuldenaar verricht en voor de schuldeiser nadelig zijn. De schuldeiser kan in eigen naam opkomen tegen de rechtshandelingen die zijn schuldenaar heeft gesteld met bedrieglijke miskenning van zijn verhaalsrechten, indien de schuldvordering van de schuldeiser is ontstaan vóór deze bedrieglijke rechtshandelingen. Als de schuldenaar met een derde een rechtshandeling onder bezwarende titel stelt (er is dus een tegenprestatie), moet de schuldeiser het bewijs leveren dat de derde wist of behoorde te weten dat deze handeling de schuldeisers van de schuldenaar zou benadelen (er is kwade trouw). Een geslaagde pauliaanse vordering houdt in dat de bedrieglijke rechtshandeling die de schuldenaar heeft verricht, niet tegenwerpelijk is aan de schuldeiser (de schuldeiser hoeft geen rekening te houden met de bedrieglijke rechtshandeling). De schuldeiser hoeft hier dus geen rekening mee te houden (art. 5.243 BW). Een voorbeeld: Levi huurt een appartement en heeft een te wild feestje gegeven met bijzonder veel schade aan het appartement tot gevolg (meer dan 50.000 euro). Levi heeft 20.000 euro op zijn bankrekening staan en een oldtimer Porsche ter waarde van 60.000 euro. Levi wil zijn dierbare Porsche niet zomaar verkopen om de verhuurder te betalen. Levi verkoopt vlug zijn Porsche aan zijn vriend Jeroen voor 10.000 euro. Jeroen was ook op het feestje en kent de huurschade en de financiële situatie van Levi. Levi denkt zo dat als de verhuurder hem aanspreekt tot herstel van de schade aan het appartement, zijn Porsche buiten schot is (niet meer in zijn vermogen zit). De verhuurder kan een pauliaanse vordering instellen, met als gevolg dat de verkoop van de Porsche niet tegenwerpelijk is aan de verhuurder (de Porsche nog in het vermogen van Levi zit).
H. Gronden van tenietgaan van de verbintenis
Een verbintenis kan omwille van uiteenlopende redenen tenietgaan. Een verbintenis gaat natuurlijk teniet door betaling (zie hiervoor) of door de uitwerking van de ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling (zie hiervoor). Daarnaast zijn er de volgende bijzonder wijzen van tenietgaan.
De bevrijdende verjaring raakt niet aan het bestaan van de verbintenis, maar slechts aan de opeisbaarheid van de verbintenis. Voor contractuele De bevrijdende verjaring zorgt ervoor dat de (juridisch afdwingbare) verbintenis wordt omgezet in een natuurlijke verbintenis.
Schuldvernieuwing is een contract waarbij een verbintenis wordt tenietgedaan en vervangen door een nieuwe verbintenis. Schuldvernieuwing kan plaatsvinden door vervanging van een verbintenis tussen dezelfde partijen, door verandering van schuldenaar of door verandering van schuldeiser (art. 5.245 BW).
Schuldvernieuwing door verandering van schuldenaar moet worden onderscheiden van schuldoverdracht. Bij schuldvernieuwing door verandering van schuldenaar kan de schuldeiser de verbintenis van een derde aanvaarden en de oorspronkelijke schuldenaar, zonder diens toestemming, van zijn schuld bevrijden (art. 5.246 BW). Schuldoverdracht vereist echter steeds de toestemming van de oorspronkelijke schuldenaar (tot overdracht van zijn schuld).
Een kwijtschelding van schuld is een contract waarbij de schuldeiser de schuldenaar bevrijdt van zijn verbintenis (art. 5.250 BW).
De schuldeiser kan, door zijn enkele wil, afstand doen van zijn vorderingsrecht (afstand van recht). Een dergelijke (eenzijdige) afstand wordt niet vermoed (art. 5.253 BW).
Er is sprake van schuldvergelijking (of compensatie) wanneer wederzijdse verbintenissen uitdoven ten belope van het laagste bedrag of hoeveelheid (art. 5.254 BW). De schuldvergelijking kan wettelijk (art. 5.255 BW), conventioneel (art. 5.263 BW) of gerechtelijk (art. 5.264 BW) zijn. Tom moet 100 euro betalen aan Urbain, maar Urbain moet 50 euro betalen aan Tom. Na schuldvergelijking moet Tom nog slechts 50 euro betalen aan Urbain.
Een verbintenis die onmogelijk nog kan worden nagekomen in natura om welke reden ook, zelfs al is de niet-nakoming toerekenbaar aan de schuldenaar, is van rechtswege vervallen (verval), onverminderd eventuele sancties waarop de schuldeiser zich kan beroepen (art. 5.265 BW). Het verval houdt louter het tenietgaan van de verbintenis in. Het verval regelt niet de vraag of hiervoor iemand aansprakelijk kan worden gesteld. Een verhuurder verhuurt bijvoorbeeld een appartement met garage aan een huurder. De garage gaat in vlammen op. De verbintenis van de verhuurder om het genot van de garage te verstrekken en de verbintenis van de huurder om te betalen voor het genot van de garage vervallen. De garage kan in vlammen zijn opgegaan door overmacht (bv. blikseminslag). De garage kan echter ook in vlammen zijn opgegaan door een slechte installatie van de elektriciteit door de verhuurder, dan wel een gebrek aan zorg voor de installatie door de huurder.
Er is sprake van schuldvermenging (of confusie) wanneer de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar van een verbintenis in dezelfde persoon verenigd worden (art. 5.268 BW). Michaël was bijvoorbeeld 30.000 euro verschuldigd aan zijn oom, maar de oom overlijdt en laat zijn neef Michaël als enige erfgenaam na.