Met de bovenstaande opsomming is de lijst van fundamentele rechten en vrijheden niet uitgeput. Zonder er dieper op in te gaan, vermelden we nog deze:
- De rechten van het kind. In 2000 werd artikel 22bis ingevoegd in de Grondwet, een gevolg van het verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind. “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit”. Aangezien iedereen gelijke rechten heeft, was deze uitdrukkelijke bevestiging van de rechten van het kind niet noodzakelijk, maar het is een duidelijk politiek signaal dat de bescherming van de belangen van het kind bijzondere aandacht verdient. Het genoemde verdrag voorziet niet alleen in verplichte beschermingsmaatregelen. Het voorziet ook in de verplichting om te zorgen voor optimale mogelijkheden om elk kind zijn talenten te laten ontwikkelen en geeft speciale aandacht aan kinderen met een handicap of zonder familie. Ten slotte moeten ook procedures voorzien worden om kinderen toe te laten hun mening te laten uiten over zaken die hen aanbelangen. Zo staat nu in het Belgische echtscheidingsrecht dat het kind gehoord moet worden vooraleer de rechter beslist over het gezag over de persoon van het kind en het beheer van diens goederen. Wanneer toepassing wordt gemaakt van een echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) moet in de echtscheidingsovereenkomst verplicht worden vermeld hoe de (ex-)echtgenoten rekening hebben gehouden met de belangen van de kinderen. Ook bij de hervorming van de adoptieprocedures en de werking van de familie- en jeugdrechtbanken is speciale aandacht besteed aan de rechten van het kind.
- Het recht op toegang tot de rechter (art. 13 Gec.Gw.; zie ook art. 13 EVRM). Iedereen moet de mogelijkheid hebben om op te komen tegen vermeend onrecht dat hem/haar/hen aangedaan wordt door een ander rechtssubject (ook de overheid). Iedereen moet op gelijke wijze toegang hebben tot de wettelijk voorziene rechters. Artikel 31 van de Grondwet voegt daaraan toe dat iedereen ook tegen openbare ambtenaren mag procederen wegens daden van hun bestuur, zonder daarvoor voorafgaandelijk een toestemming te moeten bekomen – van dezelfde of een andere overheid (alleen voor het procederen tegen ministers in functie geldt een uitzondering).
- Over het recht op een behoorlijke rechtsbedeling zelf zegt de Belgische Grondwet weinig, maar hier speelt artikel 6 van het EVRM een essentiële rol. In het thema Rechtshandhaving (en het thema Strafrecht) lees je meer.
- De Grondwet bevat een uitdrukkelijke bepaling over de vrijheid van taalgebruik. “Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken” (art. 30 Gec.Gw.). De aanwezigheid van verschillende taalgemeenschappen in België heeft geleid tot een complexe staatsinrichting, met verschillende taalwetten. Gezien het grondwettelijk principe van de talenvrijheid, moeten deze taalwetten restrictief geïnterpreteerd worden.
- “Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in artikel 134”. Dit is de openbaarheid van bestuur, waarover we het nog zullen hebben in het thema Administratief of bestuursrecht.
- In 2021 werd het recht op inclusie van personen met een handicap in artikel 22ter van de Grondwet opgenomen. Op grond van het artikel heeft elke persoon met een handicap het recht op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen. Het recht op inclusie is verankerd in de sociale dimensie van handicap, namelijk de onaangepastheid van de samenleving aan de lichamelijke of mentale handicap van een persoon, en legt positieve verplichtingen aan de overheid op. Het grondwetsartikel kan niet los gezien worden van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Personen met een Handicap, dat België in 2009 ratificeerde.